De inleider doet ons stilstaan bij de tijd waarin het illustere dispuut IXNAΘON is opgericht. Hij beziet de problemen van deze tijd en vraagt hoe de mensheid hier tegenover staat. Inleider wijst erop dat er van de geordende staat en maatschappij niets over is, alles is veranderd in een chaos. De oorlog is niet alleen schuld van het omver werpen der normen, zij heeft het proces slechts verhaast. Men is overgegaan van het wils- naar het gevoelselement. Als voorbeeld neemt de inleider de kunst. Men verheerlijkt nu Picasso. Men is overgestapt van Beethoven op “Give me five minutes more”.
Ook de opvatting “waarom heb ik gelijk en mijn buurman niet” is een typisch symptoom van deze tijd.
Maar als de mens Christen is, is het leven een gevecht op leven en dood met het kwaad. Hij bespreekt de verschillen tussen Christendom en Humanisme en besluit dat er geen synthese mogelijk is tussen Christendom en Humanisme. Wel is er een samenwerking mogelijk in federatief verband.
Sprekend over de kerk en de politiek wijst spreker erop dat alleen de kerk door God met gezag is bekleed en niet de Christelijke organisaties die vaak aan zich trekken wat des kerks is. Machtsvorming is niet het voornaamste, maar het is nodig om te komen tot de staat zoals wij die willen. De organisatie moet middel zijn en geen doel.
Bij problemen behoren we ons af te vragen: wat wil God dat ik doen zal? We moeten niet onze mening maken tot Gods mening, zoals de bezwaarden vaak doen.
De kerk beziet alles vanuit religieus opzicht. Er moet een verdeling van werk komen. Er moet een scheiding komen van kerk en staat en van kerk en politiek.
We doen niet mee aan de leuze: “Beter één man in de kamer die getuigt dan 13 die dat niet doen.” Maar we moeten met voorstellen op tafel komen. Wij christenen zijn nog de enige remmende factor die de wereld tegenhoudt van het verderf.
We hebben voorlichting nodig in concrete gevallen. We moeten weten waarom geen geleide maar wel vrije economie enz. Waarom aan de studie om dit alles te leren. De tijd moet voorbij zijn dat we zomaar door een P.v.d.A-er of communist omver gepraat worden. We erkennen dat we zelf niets kunnen, we hebben alles van God nodig.
Toch gloort de nieuwe morgen reeds. We blijven ons best doen niettegenstaande onze eigen mensen vaak roet in ’t eten gooien.
Met de vermaning: “Beidt uw tijd” besluit de heer Niemeijer zijn lezing.
Bespreking:
De heer Mulder stelt een vraag: De inleider zegt dat een niet Christen niet uitgaat van absolute waarheden. Ook Huizinga in zijn boek: Schaduwen van morgen” noemt dit de grootste armoede. Hoe denkt men daar over in de P.v.d.A.?
Inleider: “Voor niet Christenen bestaat geen absolute norm. Een niet Christen is onconsequent. Ze moeten eigenlijk anarchist zijn. Dat er nog mensen zijn die nog enige waarde ergens aan hechten is alleen aan de remmende invloed van het Christendom te danken.”
De heer van Hees vraagt: in hoeverre inleider de A.R. als primair of secundair ziet en in hoeverre de P.v.d. A.
De heer Niemeijer antwoordt dat het een primair beginsel is dat de Christenen zich moeten organiseren in een partij die op het woord Gods staat. Primair is: de kerk omvat het hele leven, maar de politiek is één stap lager.
Inleider is voor geleide economie, maar is van mening dat hij niet de A.R. mag verlaten, omdat die er niet voor is.
De heer van Hees is van mening dat de inleider er niet onder uit kan dat hij bij een partij gaat door zijn verstand en dat zijn allemaal secundaire beginselen. Hij vraagt zich af waarom zijn oordeel beter is dan dat van een Christen-P.v.d.A-lid.
De heer Niemeijer verdedigt zich door er op te wijzen dat een lid van de P.v.d.A. het program onderschrijft, dat van volkssoevereiniteit spreekt en niet van de overheid als Gods dienaresse.
De heer W. Mulder hoort bijna uitsluitend bezieling en geen bezinning. Hij is van mening dat we te veel onze hartstochten laten gaan. Hij vraagt of spreker de veronderstelde wedergeboorte primair of secundair acht.
Is het primair, kan hij mij dan als Christen aanvaarden en is het secundair, kan men het dan bindend stellen?
Inleider acht het van secundaire aard. Hij is zelf tegen de binding. De synode is begonnen, maar de vrijgemaakten gaan door en maken alles kapot.
De heer van Hees vindt het buitengewoon gezellig op VERA, maar volgens zijn mening doen we niet genoeg. We moeten VERA niet als gezelligheidsclubje zien, maar als noodzaak. We moeten onze krachten volkomen geven tot Gods eer.
De praeses antwoordt dat we somtijds enthousiast en serieus zijn en dan zeggen we wel: “Ik wou dat het zo kon blijven.” Als we weggaan dan leeft het nog iets in ons, maar we vergeten het snel. We moeten het schone ideaal nastreven.
De heer Dijken snapt de heer van Hees niet. Hij vraagt of we er een J.V. van zullen maken. Moeten we tot het uiterste overgaan en altijd met vrome gezichtjes tegenover elkaar zitten?
We moeten de kolder niet als doel stellen is de heer van Hees van mening.