Am. Krajenbrink maakt enkele opmerkingen vooraf. Hij zal geen allesomvattende redevoering houden, maar enkele opmerkingen ter discussie geven. Verder ligt het zwaartepunt van z’n lezing meer op “recht” dan op ‘bijbel”.
Een definitie van Recht is eerste vereiste; deze blijkt moeilijk te geven. Ieder heeft wel min of meer rechtsbewustzijn. Men ervaart het Recht pas in een samenleving van mensen die overeenkomstige of tegenstrijdige belangen hebben. De samenleving vereist een zekere organisatie en bevordering en beveiliging van belangen. Dit verklaart dus het ontstaan van gedragsregels of normen.
De normen kan men verdelen in drie groepen, die niet streng gescheiden hoeven te zijn:
1) religieuze normen. Vooral bij de primitieven nemen deze normen de voornaamste plaats in. Alles wat men doet staat hier op een of andere manier met de religie in verband.
2) zedelijke normen. Deze normen raken het geweten van de mens.
3) fatsoensnormen. Normen die soms alleen in bepaalde kringen in acht genomen worden.
Met deze drie soorten normen is men niet klaar. Sommige dingen vallen erbuiten en het bestaan van deze normen is geen waarborg voor naleving ervan. Deze waarborg wordt nu gegeven door het Recht. Recht eist naleving. Er kunnen sancties genomen worden. De Staat heeft een rechtsorde. Het Recht kan zowel regelend als dwingend optreden.
Am. Krajenbrink ziet ook een nuanceverschil tussen rechtsnorm en de andere normen. B.v. het Recht wil geen moorden, diefstallen, terwijl de rel. norm geen moordenaars en dieven wil.
Het Recht neemt in de Bijbel ook een grote plaats in. Aangehaald wordt Amos 5: “Haat het kwade en heb het goede lief en houd het recht hoog in de poort”. Het Recht in de Bijbel wordt voor een groot deel bepaald door goddelijke normen. Als sanctie: de eeuwige straf. Het woord gerechtigheid en ook rechtvaardig wordt veelvuldig gebezigd. Christus’dood op Golgotha en zijn opstanding kan als een zegevieren van het Recht beschouwd worden.
Bespreking:
Am. Boonstra vindt het niet juist om over “de eeuwige straf” te spreken als sanctie. Men is niet Christen, om de straf die anders zou kunnen volgen, maar alleen uit dankbaarheid en rechtvaardigheid t.o.v. God.
Am. Knol stipt de relativiteit van het Recht over de hele wereld aan. Hij neemt als voorbeeld de koppensnellers, die toch ook wel rechtsnormen hebben, maar bij wie het koppensnellen daar niet onder valt.
Am. Krajenbrink meent dat dit van het stadium van ontwikkeling afhangt. Het Recht past zich hierbij aan.
Am. te Velde haalt de bloedwaak erbij, en vraagt zich af of dit onder Recht valt.
Am. Krajenbrink zegt dat bloedwraak getuigt van een groot rechtsbewustzijn. Men verschaft zichzelf Recht.
Am. Smit memoreert verder de gevaren waarmee men te maken krijgt bij overbrenging van Bijbels recht op primitief Recht.
Am. te Velde wil het verband Bijbel-Recht nader aangegeven zien, omdat volgens hem, in de lezing alleen enige relatieve normen naar voren gekomen zijn.
Am. Krajenbrink gaat in op invloeden die de Bijbel op tegenwoordig Recht gehad heeft.
Tenslotte komt men nog te spreken over de houding die men als Christen moet aannemen t.o.v. de rechtsorde.
Am. Smit wil graag weten of het mogelijk is, dat de Bijbel tegen de rechtsnormen ingaat; dus een botsing tussen overtuiging en recht.
Am. Krajenbrink kan dit zeer beslist bevestigen, maar kan daar geen persoonlijk voorbeeld van naar voren brengen.