De geschiedenis der aarde en z’n bewoners (H. Bult)

De spreker begint met de vraag hoe de aarde is ontstaan.
a)    Door de middelpuntvliedende kracht is een brok materie van de zon afgevlogen en hier is de aarde uit ontstaan.
b)    Het stof uit de wereldruimte heeft zich tot de aarde verzameld.
In het begin is de aarde vloeibaar geweest. Door daling van de temperatuur werd ze vast en op den duur bewoonbaar. Toen kwamen er op de aarde zich levende wezens vestigen. Dit gebeurde in een bepaalde volgorde en dit is weer af te lezen uit de vondsten in de verschillende aardlagen.
De evolutieleer behelst dat de hogere wezens uit de lagere zijn ontstaan. Een argument hiervoor is b.v. dat men deze evolutie nog min of meer in de embryonale ontwikkeling van de hogere dieren en van de mens kan terugvinden. Over het hoe van deze evolutie bestaan verschillende opvattingen.
Lamarck meende dat het kwam door het grote aanpassingsvermogen van plant en dier. Werd er behoefte gevoeld aan een nieuw orgaan, dan kwam dat ook inderdaad tot ontwikkeling. Volgens Darwin berust de evolutie echter op de variabiliteit. Door “the struggle for life” en “the survival of the fittest” blijven de best aangepaste soorten in leven. Met z’n mutatie-theorie wierp Hugo de Vries een geheel nieuw licht op de zaak. Door een optredende mutatie krijgen we een plotselinge erfelijke verandering, en zodoende dus een sprongsgewijze evolutie.
Op grond van de Bijbel is de evolutieleer volgens de spreker moeilijk te verwerpen. Door het beheersen en het leiden van deze steeds hogere ontwikkeling laat God juist z’n grootheid zien.

Bespreking:
Am. Roosjen vraagt naar de invloed van de zondeval op de evolutie.
Am. Bult denkt dat hiertussen geen verband bestaat. De zondeval ligt in de verhouding God-mens.
Am. Bril meent echter in de uitspraak van Paulus dat de ganse schepping in barensnood zucht te zien dat de gehele schepping bij de zondeval is betrokken.
Am. Smit wijst op een artikel van am. Wiepkema, waarin staat dat de dieren elkaar ook voor de zondeval al opaten.
Am. Poelman ziet als straf op de zonde de dood en vraagt of dit ook voor het dierenrijk geldt.
Volgens am. Bult zijn er fossielen van ver voor de zondeval gevonden, lijdende aan tuberculose.
Am. Bieuwenga ziet een tegenspraak in het feit dat de mens voor de zondeval de dieren wel opat, terwijl de dieren de mens geen kwaad deden.
Volgens am. Bult was de eerste mens een planteneter.
Am. Roosjen vraagt hoe het komt dat na de zondeval het onkruid het goede gewas plotseling ging overwoekeren. Kwam het misschien door het in cultuur brengen van de grond en is het als zodanig een begeleidend verschijnsel van elke cultuur?
Volgens am. Bril was de lichamelijke dood er ook al voor de zondeval. De zondeval maakt hier echter iets ergs van. Hij merkt tevens op dat men uit de natuur nooit een Godsbewijs mag putten.
Am. Bult meent dat men God zowel door de openbaring als door z’n schepping kan leren kennen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *