Spreker begint met op te merken dat over het begrip ziel al veel is gediscussieerd. In ’t algemeen bestaat de opvatting dat de mens bestaat uit 2 delen n.l. lichaam en ziel. Het lichaam vergaat, maar de ziel is als zodanig onsterfelijk.
Dit blijkt nu in de laatste tijd een twistpunt te zijn tussen vooraanstaande theologen. Men verschilt van mening inzake de vraag of het bijbels verantwoord is, deze veronderstelling te handhaven.
Aan de hand van enkele citaten wordt bewezen dat we wel moeten spreken van een zogenaamde leer der onsterfelijkheid van de ziel. Vervolgens toont spreker aan waarom de Kerk die leer nodig geacht heeft en wat ons de Schrift leert over de zogenaamde tussentijd, d.i. de tijd tussen sterven en opstanding. Behalve de bewijzen die de Kerk uit de Bijbel meent te halen, staat spreker er bij stil hoe ook de onsterfelijkheid der ziel aangehangen en verklaard wordt door niet-gelovigen en wel met het historisch, metaphysisch, moreel en theologisch bewijs.
Evenwel, ondanks alle bewijzen meent spreker dat de leer der onsterfelijkheid der ziel zeer zwak staat. Hij meent dat het lichaam met de ziel een onverbrekelijke eenheid is. Sterft het lichaam dan ook de ziel. De zogenaamde tussentoestand tussen onze dood en de tweede komst van Christus wil hij niet zien als een tijdsdeel volgens menselijke opvattingen, maar een “tijdsdeel” van de eeuwigheid.
Tenslotte citeert hij nog prof. Korff, die in zijn boek: “Onsterfelijkheid der ziel” in plaats van de leer der onsterfelijkheid der ziel spreekt over de leer van een onsterfelijkheid der Godsverhouding.
Hierin wordt gezegd dat de ziel als zelfstandige grootheid niet van het lichaam te scheiden is en eveneens vernietigd wordt. Onze verhouding tot God is evenwel vastgelegd en blijft bestaan.
Bespreking:
De discussie, waaraan vrijwel alle amici deelnemen, concentreert zich aanvankelijk hoofdzakelijk om de vraag, wat er met de mens gebeurt na de dood, waarbij verschillende suggesties naar voren komen.
Van hieruit beweegt de discussie zich in diverse richtingen, en wisselt men van gedachten over het standpunt van Karl Barth t.a.v. dit onderwerp en over de vraag naar het belang van dit onderwerp vanuit het hart van het Evangelie.
Tenslotte wordt er nog uitvoerig stilgestaan bij de vraag naar het ontstaan van de ziel, waarbij de drie oude opvattingen, de traduciaanse, de prae-existentialistische en de creatiaanse, in enkele schakeringen weer naar voren komen.