(Ichnathonen anno 1999)
Dit is een geschiedenis, die ons Ichnathonen wil waarschuwen voor een groot gevaar, dat ons allen bedreigt!
Het is het trieste verhaal van een bejaarde Ichnathoon, die van zijn pensioentje wat geld heeft opgespaard voor een verre reis naar het graf van een oude bekende. Daar aangekomen wordt hem de grootste teleurstelling van zijn leven bereid, nota bene door zijn eigen jonge familieleden, die wensen te breken met een traditie, die reeds tien lustra heeft overleefd.
—
Eindelijk na zo’n vijf jaar melkkoetjes sparen bij de boodschappen van Simon de Wit had ik er voldoende bij elkaar om een reis naar onze heilige plaats te kunnen bekostigen, het graf van onze Beschermvrouwe. Reeds toen ik student was en ZIJ overleden, had ik het verlangen gekoesterd HAAR zerk te mogen bezoeken. Nu zou die hartewens in vervulling kunnen gaan …
—
’s Morgens vroeg verliet ik met mijn mobiel de stad, met een lekker gangetje in de juiste richting koersend. Als het een beetje meezit, kun je in één dag een heel stuk afleggen.
De volgende dag zou ik Slochteren bereiken (ZIJ is kennelijk verhuisd, in onze tijd lag HAAR graf nog in de stad op de Zuiderbegraafplaats. red.)
Ik verkeerde in een opperbeste stemming en dat was geen wonder, want dadelijk zou ik in het dorpje arriveren. In de verte kun ik het plaatsje al zien liggen; het leek me toch wat groter dan ik steeds gedacht had. Veel gelegenheid om me daarover te verwonderen had ik overigens niet, want voortdurend eiste het drukke verkeer al mijn aandacht op: volle autobussen uit alle windstreken afgewisseld door auto’s met nummerplaten in alle kleuren van de regenboog. Waarom alle wagens echter een forse I achterop voerden, kon ik niet goed verklaren; misschien was het een herkenningsteken van een grote taxi-onderneming. “Het zullen wel mensen op doorreis naar de kustplaatsen zijn, het is vakantie-hoogseizoen en nog stralend weer ook”, bedacht ik.
Toen ik echter langs de overvolle parkeerplaatsen reed, die vlak vóór het dorp waren ingericht, bedacht ik, dat dit plaatsje toch wel veel aantrekkelijks moest hebben voor toeristen. Te oordelen naar het aantal voertuigen, dat hier geparkeerd stond, zouden er toch zeker een duizend vertoeven. Ook hier zag men telkens een grote I op de wagens geschilderd …
Toch maakte ik me geen zorgen over de aanwezigheid van zoveel vreemdelingen, ik zou immers de stilte gaan opzoeken bij HAAR graf, om daar alleen te zijn bij HAAR steen en te bedenken, hoe gelukkig wij eertijds waren in HAAR tegenwoordigheid. Dat wilde ik opnieuw gaan beleven, bij HAAR zerk in de paradijselijke rust van de hof, waar alleen de natuur spreekt.
Opgewekt stapte ik die middag naar de begraafplaats. Uiteraard was ik in mijn studietijd uitvoerig ingelicht over de ligging van het graf, dat daar zo vredig in een hoek van de begraafplaats achter enkele coniferen verscholen ligt, onvindbaar voor argeloze voorbijgangers, bijna uitsluitend bekend aan Ichnathonen. Onderweg kwam ik nogal wat mensen tegen. Het viel me op, dat er zovelen een I droegen op hun revers. Dit maakte mij nieuwsgierig, vooral, omdat naarmate ik de begraafplaats naderde er steeds meer mensen met een I-speld in diezelfde richting gingen.
Opeens meende ik een bekend lied te horen, maar voordat ik het kon interpreteren, werd het overstemd door geluiden van dichtbij; het konden wel marktkooplieden zijn, die daar langs de weg stonden te roepen. En met heuse kraampjes stonden ze daar, dicht bij de ingang der begraafplaats.
“Hier de echte Hoop van Slochteren brandewijn, gestookt volgens authentiek recept”.
“Alleen bij ons de echte kippeveertjes uit HAAR matras, bij grote afname speciale prijzen.”
En elders hoorde men schreeuwen: “Haast U, nog enkele gegarandeerd door HAAR gedragen tand- en kiesprothesen”.
Als versteend bleef ik staan, de kaken opeengeklemd. Hoewel ik reeds ten volle bewust was van de juistheid van hetgeen ik net had gehoord, holde ik, als om me te overtuigen van mijn vermoedens, naar de ingang. Het was nog erger dan ik had gedacht, zelfs binnen de begraafplaats stonden de niets ontziende zakenlui hun relikwieën aan te prijzen …
Woest begon ik te worden, dat zo’n schennis tegenover HAAR bedreven werd! Pas toen ik het graf gezien had, besefte ik, hoe zwak ik stond tegen deze meute: bovenop HAAR zerk danste en hoste een groep schoften, allen getooid met de I. Luidkeels brulden ze een feestlied, dat me bekend in de oren klonk …
Het Ichnathon-lied, schrok ik en als reactie stond ik in de houding.
“Doorlopen, meneer” werd er achter me geroepen, “wij willen er vandaag ook nog op!”
Gelaten liet ik hen passeren. Tegen het gebral van zoveel grafschenners is mijn stille verering niet opgewassen.
Dat ik op zo’n afschuwelijke manier met mijn Ichnathon-familie geconfronteerd moest worden. Ik vluchtte naar de uitgang, de aandrang der kooplui om toch vooral een herinnering aan deze “heilige” plaats mee te nemen negerend.
In het dorp gekomen merkte ik, dat het daar al net eender was: ook hier verkocht men gekleurde prentbriefkaarten met HAAR beeltenis. De ijsman verkocht producten, die bereid waren in de koele kelders van HAAR kasteel. De Gazet van Slochteren voerde HAAR portret op de voorpagina. In het hotel-café-restaurant “Bij HAAR”, waar de dienstertjes dun waren en de soep dik, werd het gnomologicon geweld aangedaan.
En om dit allemaal mee te kunnen maken, heb ik vijf jaar melkkoetjes gespaard …
rel grub.