De mens koos de opstand tegen God, zodat hij geen Paradijsmens meer is. Volgens Rome zijn wij natuurmensen en door de zondeval heeft onze natuur geleden. Rome kiest echter niet het humanisme, want dat belijdt, dat de genade niet is uit de werken. De mens heeft een vrije wil en moet de genade accepteren, door te delen met de zoendood van Christus. De Roomse doop is een mysterie en betekent sterven met Christus. Zijn lichaam komt in ons lichaam. De opvatting over de incarnatie geeft verschil tussen de Reformatie en Rome. De incarnatie zet zich voort in de kerk. De gemeente is het lichaam van Christus, vandaar het onwankelbare gezag van de Roomse Kerk. Zo is de geschiedenis van de kerk datgene wat Christus van ons wil. De kerk is het mystiek lichaam van Christus en onder leiding van de Heilige Geest heeft zij de Bijbel samengesteld. Zo wordt de Mariaverering ingesteld. Gabriel komt bij Maria en ze zegt ja tegen God. In Nazareth ontmoet God de mens. Ze is vol van genade en niet besmet door de erfzonde. Hier is dus sprake van verering en een menselijke medewerking met God. Dit leerstuk is de kern van Rome’s geloofsleer. Amice Krajenbrink belichtte in zijn inleiding de verschillende grondslagen van het Rooms-Catholicisme. Dit was het doel van de inleiding.
Bespreking:
Am. Melis: Geloof als een daad van het verstand, is het een Reformatorische opvatting of die van Rome? Dit is toch niet iets waardoor we gerechtvaardigd worden?
Am. Krajenbrink: Geloof heeft bij Rome een andere functie. Bij het Protestantisme is het brandpunt het geloof. Geloof is hier een zaak van verstand, wil en hart. De opvatting over het geloven bij het Catholicisme echter is: geloven is een preparatie voor de eeuwigheid. Door geloof alleen is men niet zalig. Het natuurlijk verstand buigt voor wat God ons zegt. De weg der zaligheid gaat volgens Rome ook volgens bepaalde stadia. De gelovige moet gedoopt worden. Door het geloof sterven we aan de zonde, door de doop verrijzen we weer als een nieuwe mens. Ongedoopte kinderen krijgen een bepaalde natuurlijke zaligheid. Voor de doop is er een mystieke band met Christus en na de doop een stoffelijke band. Zo krijgt men bij de mis Christus in zich. Het geloof is maar een begin, we moeten stoffelijke gemeenschap met Christus hebben; dan hebben we deel aan Christus’ zoendood. Het R.K. geloof neigt hier naar het Hindoeïsme en Boeddhisme: een langzaam opgaan in de Godheid, aldus am. Krajenbrink.
Am. Melis: De Bijbel zegt: uit ons geloof worden we gerechtvaardigd. Als dit zo is, hechten we dan niet te veel vertrouwen op het geloof alleen? Kunnen we dan niet een beetje meegaan met het R.K. ? Wat is er dan eigenlijk voor verschil tussen de Remonstranten en de Gereformeerden? Want het geloven beschouwen de Gereformeerden toch eigenlijk ook als een verdienste. We kennen toch nog niet precies het verschil tussen de Protestantse mening en die van het R.K.
Am. Krajenbrink:
1) Calvijn zegt: door het geloof alleen.
2) De Remonstranten: niet alleen door de genade. De mens heeft een vrije wil, die actief bezig is. De vrije wil doet het.
3) De synthese van het R.K.: dat is de middenweg tussen de vrije wil en genade. Maria werkt mee met God: mij geschiede naar Uw wil. Maria zegt ja als vertegenwoordigster van de mens. Maria was noodzakelijk. God had de mensheid nodig.
Praeses: De Remonstranten hebben niet alleen de vrije wil. De mens wordt weer tot God gebracht. Dan speelt de vrije wil een rol.
Am. Krajenbrink: Dit is nog sterker bij de Pelagianen; daar spreekt men alleen van de vrije wil.
Am. Offringa: Wordt het begrip almacht van God niet beperkt als de mensheid nodig is?
Am. Krajenbrink: Het is een mysterie. Gods almacht is er, doch de mens is vrij. Adam wist niet wat kwaad was; toch koos Adam de opstand tegen God. Toen wist hij dat het kwaad in hem school.
Am. Offringa: Bij de R.K. spreekt men van eerst geloven, dan dopen, doch wanneer vindt de doop plaats?
Am. Krajenbrink: Direct wordt gedoopt. Het kleine kind kent geen onderscheid tussen goed en kwaad. Maar het kind zit met de erfzonde. Deze gaat weg door de doop; daarom wordt het kind direct gedoopt. Het kind gaat later denken en dan komt het automatisch tot geloof.
Am. Offringa: Het kind is dus zondeloos na de doop; is het kind dan paradijsmens?
Am. Krajenbrink: Het kind kan geen zonde doen, het is een natuurmensje, zoals Adam in het Paradijs. Het leeft echter in een zondige wereld, het is dus niet volmaakt, zoals in het Paradijs.
Am. Doedens: De inleider zou vanuit één punt redeneren en zodoende komen op een kwestie van het onschuldige kind.
Am. Krajenbrink: Dit heb ik uit verschillende bronnen. Het is niet mijn eigen mening.
Am. Offringa: Het kind wordt gedoopt, het is niet bewust van zonde en kan dus ook geen kwaad doen.
Am. Krajenbrink: De mens is in strijd met God. Het kind kan dus wel het verkeerde doen. Door de doopszonde is er geen band meer met de genade van Christus. De Kerk moet alle belemmeringen opruimen tussen God en de mens.
Am. Doedens: De natuurlijke godskennis is een genadegave.
De praeses merkt op dat am. Melis bezig is met de practische kant van het Catholicisme. Deze amice was n.l. bezig zich te oefenen in de gebedssnoer rituelen.
Praeses: Hoe denkt u over de verhouding R.K. kerk en het Protestantisme? Is de gespletenheid in onze kerk een rijkdom of niet?
Am. Krajenbrink: Een beiderzijds begrip is nodig.
Spreker heeft bewondering voor de mooie dingen in de R.K. kerk; een voorbeeld is bijv. de incarnatietheorie. Christus blijft mens in de kerk. De kerken moeten elkaar helpen. Dit komt uit in de ouderlingen die knielen voor een voorspraak voor de kerk, zie Openbaringen.
Persoonlijk zegt am. Krajenbrink dat de mens in een R.K. kerk op een te hoog voetstuk gezet wordt. Als Calvinist is het moeilijk samen te werken, omdat Rome onze kerk niet aanneemt.
Vervolgens bedankt de praeses de inleider hartelijk voor de goede kijk, die hij gegeven heeft op de R.K. kerk. De opbouw van de lezing ademde een Protestantse geest, zodat deze veel bijgedragen heeft tot een wederzijds begrip t.o.v. de R.K. kerk.