De mens als soort zou zich ontwikkeld hebben uit de apen. Wat de vorm betreft is de mens ongeveer gelijk aan bepaalde mensaapsoorten, schedel, menstruatie en ligging van de foet wijzen op vormovereenkomsten. De ouderdom van de mensapen is tegenwoordig binnen bepaalde grenzen bekend. Ze zouden afkomstig moeten zijn uit het Holoceen (tot 11000 jaar terug). De Dryopithecus uit het Mioceen (29 miljoen jaar). De Australopithecus met een opvallende mensenvorm dateert ongeveer ook uit dit tijdperk. De Pithecantropus uit het Pleistoceen (500.000 – 1 miljoen jaar). Evenzo de Neanderthalers; deze mensachtige wezens beschikten over gebruiksvoorwerpen gemaakt van vuursteen. Ook werden restanten van begrafenisrituelen gevonden. De Cro-Magnon wordt beschouwd als één van onze directe voorouders.
De spreker zegt voorts dat het constateren van een religie in de oertijden zeer moeilijk is; voor het bestaan van een religie zouden er 3 criteria zijn:
1) De houding van de mens t.o.v. zijn voorouders.
2) De cultus is een kenmerk van de religie.
3) De voorstelling van een God. Een voorbeeld zijn de grotschilderingen van dieren die gevonden zijn, dit zijn uitingen van een zekere cultus.
De spreker vergelijkt nu de gegevens, die de oertijd ons levert met de gegevens uit Genesis. De mens wordt plots door God in de schepping geplaatst en is bewust dat God aanwezig is. Voor de verspreiding van de mensheid over de aarde noemt de spreker 3 hypothesen.
1 Bakermat van de mensheid is de Himalaya, van daar uit een spreiding over de verschillende streken.
2 De polyphyletische oorsprong.
3 De populatiegenetica.
Aan het einde gekomen van zijn lezing stelt am. Wiepkema de vraag of de Bijbel de feitelijke gang van zaken weergegeven heeft.
Bespreking:
Am. Bril stelt de vraag: wanneer zou de zondvloed plaats gehad hebben? Vlak na Adam of ten tijde van het rijk van Babel. Welke hypothese zou aannemelijk kunnen zijn?
Am. Wiepkema: Geen. Er zijn geen concrete dateringen te geven omtrent de datering v.d. zondvloed. Vermoedelijk in het Pleistoceen. Niet alle wezens werden gedood, aangezien de ruimte van de ark beperkt was.
Persoonlijk, zegt am. Wiepkema, geloof ik, dat de bijbelschrijver zijn gegevens door mondelinge overlevering verkregen heeft, want uitgaande van de zondvloed, die de hele wereld bedekt zou hebben klopt dit weer niet met de feitelijke gegevens.
Am. Bril: Een plaatselijke zondvloed is alleen mogelijk, dieren in de onmiddellijke omgeving werden gered, anders is het niet voor te stellen.
Am. Kleinlein stelt de vraag, welke houding heeft am. Wiepkema t.o.v. het scheppingsverhaal uit Genesis met aan de andere kant de feitelijke gegevens.
Am. Wiepkema: We zijn geneigd gauw tegenstellingen te vinden, doch zoals licht beschouwd kan worden als golven en deeltjes kunnen we ondanks deze tegenstrijdigheid er toch mee werken. Mijn persoonlijke mening is: God heeft de mens in Adam en Eva kenbaar gemaakt.
Am. Kleinlein is dankbaar met dit antwoord, ziet de schepping als een soort mysterie.
Am. Smit: Het scheppingsverhaal bestaat uit 2 delen en hij wil het zien als een soort heilsgeschiedenis.
Am. Wiepkema: Er is een duidelijk verschil of Adam en Eva heilsfiguren zijn of reële figuren. Hierover durft am. Wiepkema zich niet uit te laten. Prof. Ridderbos zegt, dat de termen ontleend zijn aan het pottebakkersbedrijf. Dus er wordt een beeld gebruikt. Het hele boek Genesis (Gen. 3) is een openbaring van God aan de mens. Dus hier is sprake van een heilshistorische opvatting. Dan zijn geen onderzoekingen meer mogelijk, m.a.w. Genesis levert ons geen antwoord en geen gegevens op het ontstaan van de mens als zodanig.
Praeses: we komen er haast niet uit. Er zijn eventueel genoeg oplossingen mogelijk.
Am. Roosjen: Het houvast aan de Bijbel moeten we niet loslaten. Als sommige gegevens uit Genesis in twijfel getrokken worden, dan is het hek van de dam. Waar moeten we dan de grenzen trekken?
Praeses: We moeten oppassen om niet los van de Bijbel te komen.
Am. Wiepkema: Als mensen geen problemen zien in Genesis 1, dan moeten er ook geen problemen gemaakt worden.