Aan de hand van het boek “Recht en Godsdienst” van Hugo de Groot.
De Groot is, ofschoon velen het ontkennen, een genie geweest, getuige zijn werken “Oorlog en Vrede”, “Kerk” en “Recht van Oorlog en Vrede”.
Spreker gaat eerst na argumenten vóór oorlogvoering door Christenen. De Bijbel laat zien dat niet elke oorlog in strijd is met het natuurrecht, bijv. de strijd van Abraham voor Lot en van Jozua tegen Amaleb die diende ter verdediging van eigen mensen. Paulus accepteert de Overheden: de staat moet handhaven recht en gerechtigheid. Dit geldt voor de enkeling en voor de Staat. Gezag is van God ingesteld. Het recht van ’t zwaard is dwangmiddel. Wat de Mozaïsche wetten betreft, in Christus is de wet vervuld. Onder de argumenten tegen oorlogvoering door Christenen treffen we allereerst aan een beroep op de Bergrede. Hierin wil Christus echter wraakneming veroordelen en predikt Hij het oefenen van geduld. Als er wraak in ’t spel is zal degene die het zwaard opneemt, erdoor vergaan. Als andere argumenten haalt de Groot de meningen der Kerkvaders aan en verder het feit dat de officiële Kerk zich nooit tegen strijd verzet.
Tenslotte maakt spreker enkele bepalingen en opmerkingen. Hugo de Groot was geen militarist doch hij wilde de overheid temperen i.v.m. de beschamende willekeur van oorlogvoering destijds. Het natuurrecht achtte hij tot beschermer van het goede. Argumenten tegen de exegese van Hugo de Groot werden nu vooral aangevoerd door Roeshing en Wendisch. Volgens hen zou Jezus strateeg zijn geweest en het dienaar zijn van de naasten dat in de Bergrede naar voren komt is een extreem iets. Augustus (echter) dacht aan innerlijk geduld [noot: bedoeld wordt waarschijnlijk Augustinus]. Wendisch beschouwt de Bergrede als een radicaal Goddelijke wetgeving. Spreker wijst er tenslotte op dat gerechtigheid en liefde de pijlers moeten vormen voor een goede samenleving.
Bespreking:
Am. Knol vraagt of straf vergelding is.
Spreker antwoordt dat gestraft wordt voor gedaan onrecht. Leedvermaak mag geen invloed hebben.
Am. Knol meent evenwel dat wraaklustgevoelens toch wel enigermate invloed hebben.
Am. de Vries antwoordt dat wraak ongeoorloofd is.
De praeses meent dat het opvoedkundig element niet mag ontbreken.
Dit wordt geenszins ontkend door am. de Vries, die verder uiteenzet dat het doel der straf is om de mensen te verbeteren en om de mogelijkheid voor het leiden van een rustig leven te scheppen.
De discussie beweegt zich verder op het terrein van Natuurrecht en Goddelijk recht. Enkele amici trekken in twijfel of het Natuurrecht primair zou zijn.
Am. Wiepkema vindt dat we geen scheiding in principe moeten maken tussen beide begrippen; volgens hem belicht het Goddelijk recht het Natuurrecht.
Am. de Vries verklaart dan dat Hugo de Groot het Goddelijk recht als fundament nam.
Wat de strijd tussen Oost en West betreft meent de praeses zich tegen meewerken hierin te moeten stellen. De mening van de spreker dat de ideologie van het Oosten verkeerd is betwijfelt hij.
Ook am. de Jong blijkt soortgelijke gedachten te koesteren getuige zijn “optimistische” verklaring dat het er over 20 jaar in Rusland heel anders zal uit zien. Wordt overigens voor kennisgeving aangenomen.
Enkele amici voeren een pleidooi voor het niet in Staatsverband leven. Het leven overeenkomstig de Bergrede zou zonder wapengeweld mogelijk moeten zijn.
Am. de Vries antwoordt en toont aan op grond van Romeinen 13 dat er wel Staten moeten zijn. Bovendien moet het recht van het ene individu tegenover de andere individuen verdedigd worden. De staat is geneesmiddel tegen de zonde.
Am. de Jong vindt dat staatsvorming op onjuiste gronden plaats heeft bijv. de kwestie Elzas-Lotharingen.
Am. de Vries zegt hierover niet te kunnen oordelen.
Nadat de kwestie Duitsland onder de loupe wordt genomen komt de doodstraf ter sprake.
Am. Poelman voelt voor actie tegen de doodstraf evenals de praeses op grond van aethische en persoonlijke gevoelens.