Levensverlenging door reanimatie (A. Westerbrink)

Reanimatie, het kunnen doen herleven van een ten dode opgeschreven patiënt, omvat het toepassen van kunstmatige ademhaling, eventueel met hartmassage. Zo kan een ademhalingspatiënt worden geholpen in een ijzeren long; dergelijke patiënten zijn vaak grotendeels verlamd. Zij kunnen niets beduiden – ook niet te willen sterven. Als arts, zegt spreker , zou je aan zo’n verzoek ook niet mogen voldoen; want je hebt met levende mensen te doen. Zo komt men toe aan de vraag naar de scheiding tussen leven en dood.
Hebben we hier te doen met iemand, die geen contact meer met de buitenwereld schijnt te hebben en wiens electroencefalogram vlak blijkt te zijn dan kunnen we spreken van een artificiële constructie. Hier voldoet een in een eerdere lezing gegeven definitie goed: leven is de potentie hebben om intermenselijk te functioneren. (De militaire definitie voldoet minder goed, aldus am. Westerbrink.)
Een mens is wetenschappelijk dood als zijn hersencellen (irreversibel dus) gedesintegreerd zijn, dit gebeurt reeds 3 à 4 minuten na hartstilstand.
Een gedecerebreerd wezen kan worden vervangen door, is een kunstmatig iets, geen mens meer. Spreker zegt er niet veel bezwaar tegen te hebben zo iemand het leven te ontnemen.
Op een zelfde vlak van dood en leven liggen de door de artseneed verboden euthanasie en abortus, hoewel de laatste in sommige landen bij de wet is toegestaan (Zweden, Japan). Dat de proeven met een menselijk embryo zijn stopgezet vindt am. Westerbrink terecht: evt. zou door zo’n proef een ongelukkig mens kunnen ontstaan.
Hierna noemt spr. nog het softenonproces.
[noot: Luik, België, 1962; moeder doodt met medeweten van de arts door Thalidomide mismaakte baby en wordt vrijgesproken]
Hij laakt de keiharde afbrekende  commentaren hierop – en op de uitspraak, door radio Vaticana. Een opinieonderzoek heeft uitgewezen, dat verreweg de meeste mensen de vrijspraak onjuist vonden – [alleen het merendeel der gezinnen zonder kinderen vond de uitslag juist]. Am. Westerbrink zegt de daad van de arts begrijpelijk te vinden.
Tenslotte stelt spreker de vraag of iemands wens om niet gereanimeerd te (willen) worden moet worden geëerbiedigd en in hoeverre.

Bespreking:
Am. D.A. Bosch ziet verschil tussen een patiënt, die weigert een operatie zonder levensgevaar te ondergaan en toch wordt geopereerd en een zieke die niet gereanimeerd wil worden. Z.i. hoeft de operatie niet door te gaan.
Am. Westerbrink vindt dat de arts zelf moet beslissen. De wetgeving dient volgens hem meer aandacht aan deze ontwikkeling te schenken.
Am. H.C. Bos informeert naar de schuldvraag in het Softenonproces.
Spreker: “Dit is een moeilijke kwestie. Volgens de geldende medische ethiek mocht datgene niet, wat is gebeurd, maar anderszins was de daad van de arts terecht. Juridisch zit de uitspraak me niet lekker.”
Am. K. Dobben: “Het gaat hier uiteindelijk om de vraag: Hoe beschouwt men zichzelf als mens?”
Am. J. Smit stelt, dat men reanimeert, omdat men altijd verlenging heeft bewerkstelligd. Hij vraagt zich af, of de stelregel dat het leven wel verlengd, maar niet verkort mag worden, misschien aan twijfel onderhevig is. Hij vreest, dat bij de huidige gang van zaken de mensen teveel tot een objekt van de wetenschap worden.