Eeuwenlang heeft de mens al willen weten, wat hij aan zijn kunst had. Zo heeft iedere zich respecterende filosoof getracht exact te formuleren wat kunst is. Wat bij de meeste filosofen echter jammer is, is het feit, dat er geen garantie is, dat ze ook weten waarover ze spreken. Een artiest die filosofeert heeft wat dat betreft voordelen; maar hij is evenwel meestal niet in staat er duidelijk over te filosoferen.
Tegenwoordig wordt de vraag of iets kunst is zeer wetenschappelijk benaderd. Er zijn zelfs laboratoria voor. Het meest realistische theater is anders dan de werkelijkheid, dan zou de kunst ophouden artistiek te zijn. Er zijn voorbeelden genoeg van kunstwerken, waar opzettelijk fouten in zijn aangebracht bijv. de [onleesbaar] van Rude: maar omdat ze onwaar zijn, zijn deze werken waar. Ze zijn oneindig veel echter dan de stoffelijke werkelijkheid; ze zijn dan ook niet reëel.
Am. Welling oreert vervolgens over de norm van de kunst en de waarde van de kunst.
Een bekend Frans estheticus zegt: kunst staat tot industrie als scheppen staat tot produceren. Hij zag een frappante overeenkomst tussen kunst en industrie. De kunst is echter schepping, de industrie voortbrenging. “Kunst is het puikje van de industrie”. Vervolgens heeft am. Welling het over de invloed van de industrie op de kunst of misschien beter omgekeerd, denk daarbij o.a. aan de nieuwe [onleesbaar] en de plaats die de kunst in de maatschappij inneemt.
Hij eindigde met de definitie van kunst gegeven door de huidige minister van cultuur van Frankrijk Malraux: “Kunst is datgene, waardoor vormen tot stijl worden”. Men kan dan gerust zeggen, dat er even veel kunst steekt in een volmaakt geslaagd industrieartikel, als in een doek van de meester, in ets of beeld.
Bespreking:
De hierop volgende discussie werd informeel gehouden. Gedurende lange tijd wil niemand de eerste zijn.
Am. Keizer: “Hoe denk je over ’t opplakken van potten en pannen op doeken; valt dat binnen de termen van kunst?”
Am. Welling: “Dat is erg subjectief’; popart wekt niet de emotie van kunst op, maar is grappig of niet grappig of leuk. Wat U kunst vindt hoef ik geen kunst te vinden, maar toch kunnen we ’t met elkaar eens zijn; erg paradoxaal, hè?”
Am. Mulder: “Hoe wordt omgesprongen met primitieve kunst?”
Am. Welling: “De primitieve kunstenaar is in staat erg abstracte vormen weer te geven, die erg geladen zijn; vandaar de bewondering van de moderne beeldhouwers voor de primitieve kunstenaar.”
Am. Goutbeek: “Is iets wat dezelfde vormen heeft als een kunstwerk óók een kunstwerk, bijv. Manneken Pis?”
Am. Welling: “Hetzelfde geldt voor reproducties. Reproducties hoeven geen kunst te zijn of nog minder. Het kan wel, soms is er symbolische overbrenging. Een reproductie roept niet dezelfde emoties op als ’t driedimensionale kunstwerk.”
Am. Senneker: “Wat denkt u over de zaak ‘van Meegeren’? Vele kunstcritici en -kenners tuinen er toch maar in.”
Am. Welling: “De reproducties zijn zeer kundig, erg knap gedaan. De kunstenaar schept legende, dat brengt veel geld op. Snobisme.”
Am. Smit: “Heeft het zin het begrip kunst te handhaven? Het begrip is op’t ogenblik ontmythologiseerd; kunst werkt snobisme in de hand door de magie rond de namen Rembrandt, Vermeer enz.
Am. Welling: “Het begrip kunst is altijd al in discussie geweest; men filosofeert er over en waar men in dit geval over filosofeert, noemt men kunst.”