Spreker begint met een schets te geven van het Arabië vóór Mohammed als een onbekend en waardeloos land, dat zowel politiek als godsdienstig een verwardheid was, het land waar Mohammed eenheid bracht. Mohammed, die zich afvroeg waarom Arabië geen profeet had. Na twee visioenen was hij overtuigd van zijn roeping als profeet. Eerst kreeg hij algemene openbaringen, later nadere bijzonderheden. Mohammed was overtuigd van zijn profeetzijn en roeping, aldus am. Geudeke.
De uitbreiding der godsdienst viel niet mee, want de Arabier hield zich alleen bezig met het heden. Zijn vrouw was z’n eerste bekeerde. Toen de vervolging kwam vluchtte Mohammed naar Medina, van waaruit hij tenslotte Mekka in handen kreeg. Mohammed stierf in 632. Als we de omvang van het Mohammedanisme beschouwen kunnen we drie perioden onderscheiden, en wel:
1. De Arabische periode. Arabië werd gewonnen voor Mohammed en tevens enkele omliggende gebieden zoals in 632: Bizantijnse Rijk, 635: Perzië en 640: Egypte.
De 2e periode is de Turkse periode van 1080-1480. Z.O.-Europa werd genomen.
De 3e periode komt aan het einde der achttiende eeuw bij de verovering van Afrika.
Als oorzaken voor het succes van Mohammed noemt spreker de geestdrift, buitverdeling door de overwinnaars, burgerlijke oorzaken, gemakkelijke godsdienst, maatschappelijke oorzaken en oorzaken in Christendom zelf. De geloofsleer, de iman [noot: zuilen van geloofsleer, niet te verwarren met imam], bevat aldus spreker 6 artikelen.
Het eerste artikel handelt over Allah, God de Almachtige. Er is geen plaats voor verzoening. De kruisiging wordt als zijnde onterend, verworpen.
Het tweede artikel gaat over de engelen, die de afstand overbruggen tot de mens. Ieder mens heeft twee engelen, een voor het goede en een voor het kwade.
De volgende artikelen handelen over de heilige boeken, de profeten, zoals Adam, Noach, Abraham, Mozes, Christus, Mohammed, de oordeelsdag en de praedestinatie.
De Mohammedaan kent vijf hoofdplichten, die we kunnen aangeven door:
1. geloofsbelijdenis (Allah God en Mohammed is zijn gezant),
2. rituele godsdienstoefening,
3. vastenmaand,
4. aalmoezen geven en
5. bedevaart. Het centrum der godsdienstoefening is de kaäba, de heilige steen.
Tenslotte behandelt am. Geudeke de Islam en de Zending. In het begin bedreven enkele losstaande figuren zending. Later kwamen de Jezuieten. Na 1800 waren vele posten werkzaam. Er zijn vele moeilijkheden voor de zending. Het Christendom is overnomen in Mohammedaanse landen. Verder pretendeert het Mohammedanisme wereldgodsdienst te zijn en voltooit het het Christendom. Verder is het eenvoudig en aantrekkelijk, omdat de Islam de menselijke natuur volgt. Echter alle islamlanden staan open voor de zending en de landgenoten zelf brengen het Evangelie. Er zijn reeds vele goede stappen , aldus besluit am. Geudeke zijn lezing.
Bespreking:
De praeses vraagt of de oorzaak der spanningen tussen Christendom en het Mohammedaanse geloof gelegen is in het feit, dat de religies uit resp. het Westen en Oosten komen.
Spreker antwoordt hierop bevestigend. Westen en Christendom zijn voor Mohammedanen identiek. De Christenen uit eigen volk hebben meer succes. De moeilijkheid is dat de Islam Christus ook kent die daar een vaste plaats heeft.
Am. Wiepkema vraagt nader over de engelen, die goed en kwaad regelen.
De engelen regelen niet, doch noteren alleen goed en kwaad, aldus am. Geudeke. Goed en kwaad is vastgelegd in boeken. Later wordt goed en kwaad afgewogen en de uitkomst bepaalt de tijd door te brengen in vuur.
Am. Wiepkema informeert ook of er ook secten ontstaan zijn uit het Mohammedanisme.
Er zijn spreker alleen stromingen bekend, die Islam aan willen passen aan hun eigen omstandigheden.
Am. v.d. Belt vraagt of de engelen mee gaan de dood in of dat er iets anders mee gebeurt.
Spreker kan hierop geen antwoord geven.
De praeses vraagt in hoeverre er sprake is van ziel en lichaam.
Mohammed erkent de ziel. Ze komen in vuur of in ’t paradijs, aldus inleider. Na de dood zwerven ze een tijdlang rond. In ’t paradijs zal ’t zijn als op aarde, zonder onprettige dingen.
Am. Bolt vraagt waaruit het bijgeloof der Arabieren bestaat.
Dit bestaat uit het maken van verhalen over allerlei Bijbelse personen, zoals Izak, Adam, Eva etc.