Spreker zegt enkele gedachten over evolutie en werkelijkheid naar voren te willen brengen.
Daartoe moet wat dieper op de geologie worden ingegaan. Dit is een wetenschap die niet kan experimenteren, daar de erdoor bestudeerde feiten niet reproduceerbaar zijn. Het plaatsen in de tijd van bep. vondsten is daarom moeilijk – alleen door de kennis van het uiteenvallen van radio-actieve stoffen kan men bep. dingen absoluut dateren. De ontwikkeling van dieren- en plantenrijk in de elkaar opvolgende tijden zijn op te maken uit gevonden fossielen.
De evolutie, waar hij de opeenvolging van soorten aanduidt, is een uit fossielformaties door een ieder te constateren feit. Evolutie wil volgens sommigen ook zeggen: voortkomen uit. Door de proeven van Geuss en die van Brinkman (met ammonieten) is er reden de genetische evolutie aan te nemen, hoewel metingen bij hogere groepen (bv. mammoets) onmogelijk zijn.
Evenzo zijn er bij de bestudering van de mens missing-links, feiten, die men niet kan vinden. Men vraagt zich op het ogenblik af, of men niet voor grenzen staat, die niet mogen worden overschreden.
Am. Doedens geeft vervolgens een schets van de opeenvolgende evolutie-theorieën der laatste eeuw. Deze theorieën zijn opgebouwd op grond van in schema gezette, niet te bewijzen feiten.
Zoals reeds gezegd onderscheidt men de evolutieleer (“het één komt na het ander”) en de descendentieleer (“het één komt voort uit het ander”). Tegen de descendentieleer heeft men ingebracht, dat nog nooit overgangsvormen zijn gevonden, dat de moderne erfelijkheidsleer zich ertegen uitspreekt en dat een tussenvorm aap/mens niet levensvatbaar zou zijn.
Lamarck preekte de erfelijkheid van verworven eigenschappen. De behoefte aan een orgaan zou het doen ontstaan. Wetenschappelijk is echter bewezen, dat slechts overerft wat in het bloedplasma aanwezig is.
Darwin had als leuzen: -Variability – “The survival of the fittest” en – Natuurlijke teeltkeus – De variabiliteit wordt wetenschappelijk niet aanvaard (zie boven).
Hugo de Vries stelde, dat variabiliteit door mutabiliteit overerft. Meestal echter zijn mutaties verliesmutaties.
Lotsy zocht de oplossing in kruising. Deze levert evenwel geen nieuwe soorten op.
In het licht van het voorgaande is evolutie vrij toevallig. Een andere groep wetenschapsmensen, met vooraan prof. Bolk stellen een nieuw principe: het eerste wezen was begiftigd met de mogelijkheid tot ontwikkeling – het auto-genetisch principe. De mens heeft zich gespecialiseerd, hij foetaliseert – de snelheid van zijn ontwikkeling is vertraagd, de dieren ontwikkelen zich verder.
Eugène Dubois meende, dat de evolutie zich openbaart in het hersengewicht. Volgens deze leer is de groei, in elk geval wat het zenuwstelsel betreft, sprongsgewijze verlopen.
Hierna geeft spreker nog de levensloop van Teilhard weer. De inhoud van Teilhard’s visie is z.i. eigenlijk niet te verklaren. Deze geleerde was tegen de (Thomistische) R.K. gedachte dat de mens misschien lijfelijk van het dier afstamt, maar dat zijn ziel door God is geschapen. Het zwaartepunt van de kosmische ontwikkeling is volgens hem gelegen in de mens – Teilhard zoekt een allesomvattende synthese, waarin alles met alles verbonden zou zijn. Hij laat het aan filosofie en theologie over iets over het ontstaan van de mens te poneren.
Bespreking:
Am. H.P. Goutbeek: “Valt de rassendiscriminatie met de retardatietheorie te verdedigen?”
Am. Doedens: “Volgens Bolk treedt er bij negers inderdaad grotere retardatie op dan bij ons, maar hun cefaliteitsindex is even groot als die van blanken.”
Am. J.A. van Zorge: “Is er wel een missing link tussen aap en mens nodig? Kan er geen mutatie door straling optreden?”
Spreker: “Bij Bolk’s theorie is een missing link niet noodzakelijk. Evenwel zijn mutaties en kruisingen niet gericht; ze zijn erg variabel.
Am. A. Westerbrink merkt op, dat bestraling bijna altijd een negatieve mutatie i.c. beschadigde lichaamsdelen oplevert.
Am. J. Smit: “Toch heeft er in die miljoenen jaren een mutatie kunnen ontstaan, die bleef leven. Voor een systematische beschrijving is m.i. een goede combinatie mogelijk van de theorieën van de Vries, en die van Lamarck en Darwin. “
Deze theorie komt am. Doedens minder aangetoond voor dan de autogenetische theorie.
Am. Smit: “Waarschijnlijk neemt u genoegen met een visie, terwijl ik daarentegen liever de feiten zie.”
Am. R.A. te Velde: “Het geeft misschien verdieping Bolk’s feitelijkheden en de theorieën der anderen als geheel te bekijken.”
Am. E. de Smidt vraagt: “Hoe ziet spreker het scheppingsverhaal in verband met zijn theorie?”
Am. Doedens raadt het boek “Creatie en evolutie” van prof Lever aan.
De Bijbel geeft geen geschiedschrijving, maar is geschreven met een idee, nl. het idee, dat de Heere Zijn volk leidt.
De Bijbel behelst informatie voor alle geslachten. een vaste mening over de schepping is moeilijk, onze mening moet genuanceerd zijn.
Am. Smit: “Het mooie is dat er twee scheppingsverhalen zijn, waarvan het eerste poëtisch is. Deze verhalen vertellen mij veeleer hoe je in de wereld moet leven.”
Am. Doedens voelt niet zo veel voor deze Dellemanniaanse zienswijze, deze kerygmatische exegese.
Am. Smit wil niet met ds Delleman geïdentificeerd worden, naar zijn zeggen.