De spreker begint met op te merken dat de zending iets is wat de Christen moet interesseren. De zending is a.h.w. de eenheid waarin de intensiteit van het Christen zijn kan worden uitgedrukt. Zending bedrijven is voor de Christen een zaak van moeten, in de zin van niet anders kunnen.
Dit nader toelichtende gaat spreker in op het wezen van het Christen zijn en het verband hiervan met de zending. Christen zijn is het hebben van: geloof, vertrouwen en liefde. Hierin kan de Christen nog in zichzelf gekeerd, passief zijn. Maar hij kan het niet meer als hij het zendingsbevel in Mattheus 16:15 leest. Het evangelie van Gods genade in Christus moet verbreid worden, de liefde moet de Christen er toe dringen.
Het Christendom is het enige antwoord op het leven en daarom kan het niet passief blijven. Door het volstrekte geloof in dit enigste antwoord moet de zending ontstaan.
Spreker komt tot de volgende conclusies:
a) Er moet een levendig besef zijn van de eenheid van het gehele menselijke geslacht en de koninklijke rechten die God hierop uitoefent.
b) Er moet geloof zijn in de Goddelijke Openbaring als absolute grootheid.
c) Kerk en politiek moeten gescheiden zijn.
Enigszins uitvoerig staat de spreker daarop stil bij de geloofscrisis in de reformatorische kerken, en waarschuwt hierbij tegen intellectualisme, overschatting van de ratio, die historisch zijn oorsprong vindt in de Renaissance.
Terugkerend naar de zending merkt hij dan op, dat vele zendingsmensen een totaal andere levenshouding hebben. In wezen van groter eenvoud, en openheid voor andere overtuiging, eerlijkheid in ’t erkennen van eigen fouten. Hij illustreert dit aan de hand van enkele citaten uit de zendingsliteratuur. Op treffende wijze blijkt hier het volstrekte vertrouwen op Gods Genade, dwars tegen de menselijke logica in.
Deze beide levenshoudingen komen vaak met elkaar in botsing. Uitvoerig beschrijft de spreker een voorbeeld van botsing: het conflict dr Verkuyl – Algra, Kuijper, Zuidema over waarheidselementen in het communisme, waar het verschil in houding zeer duidelijk naar voren komt.
Dit is een zeer actueel algemeen probleem, dat ook in de mens persoonlijk tot conflicten leidt. Het denken vibreert tussen de beide polen van rationalisme, dat zo gemakkelijk tot verstarring leidt en irrationalisme, dat zo licht voert tot relativisme.
De enige oplossing ligt in een eenvoudig kerkelijk geloof in Jezus Christus, zo besluit am. Wiepkema.
Bespreking:
In de discussie, waaraan alle aanwezige amici deelnemen, wordt uitgebreid ingegaan op het in de lezing gesignaleerde verschil in levenshouding.
Am. Offringa vraagt of er grenzen aan te geven zijn tussen intellect en eenvoudig geloof, tussen welke een voortdurende strijd is. Wat hier precies aan te doen?
Am. Wiepkema antwoordt dat conflicten hier veelal ontstaan, doordat problemen vaak worden opgedrongen en dan louter verstandelijk worden verwerkt. Het is zaak zich steeds bewust te zijn van de kern van het Christendom.
Am. de Vries acht logische constructies uitgaande van de Bijbel onmogelijk, omdat het voor waar aannemen van de Bijbel op zich zelf, al daad van geloof en onlogisch is.
Hiertegen merkt am. Wiepkema op dat b.v. in de verhouding Kerk en Staat, logische constructies toch wel noodzakelijk zijn.
Am. Knol stelt de vraag of de Christelijke organisaties louter uit practische overwegingen bestaansrecht hebben, waarbij dan de missionaire taak sterk beklemtoond wordt.
Am. Wiepkema ziet het inderdaad zo.
Am. Knol vraagt daarop, welke eigenlijk de principiële overwegingen van diverse mensen zijn.
Dit ligt volgens am. Wiepkema vooral in de antithese-houding. Hij trekt hierbij parallellen met de situatie op het zendingsveld, waar men veelal niet leeft uit een zo scherpe antithese. Er is daar veel meer eenheidsstreven voor de primaire zendingsopdracht.
(onder de discussie komt am. Dijken binnen, die door de praeses van harte welkom geheten wordt)
Aansluitend bij het gesprek oer de antithese en zendingsopdracht, ontwikkelt zich een zeer geanimeerd gesprek met am. Dijken over Christelijke wetenschap in verband met zending en evangelisatie, waarbij am. Dijken het pleit voert voor Christelijke wetenschap als noodzakelijk element voor ’t gesprek met ongelovigen.
Zonder helemaal tot een oplossing gekomen te zijn, wordt de discussie tenslotte gesloten met dank aan de spreker voor zijn uitstekende lezing, en voor de gevoerde discussie.