Am. Roosjen begint met zich af te vragen of er wel een noodzaak bestaat om de structuur van VERA te veranderen; wel is het z.i. van belang zich, in verband met splitsing, de vraag te stellen of de vereniging op het ogenblik optimaal functioneert en hoe dat kan worden bereikt. Spr. releveert, dat men hiermee bezig is geweest aan het VU-corps, in Delft, waar de plannen van d “Algemene Commissie groter wordende vereniging” doorkruist zijn door de feitelijke decentralisatie (het uittreden van de CSR) en verder in Leiden.
Het Delfts rapport legt de nadruk op de disputenstructuur en stelt de geestelijke vorming voorop, daarna komt de levensstijl. In Groningen is men pas sinds kort met deze vragen bezig, zegt am. Roosjen, het stijgend aantal studerenden maakt een nadere bestudering ervan nodig. De aankomende studenten dreigen ten onder te gaan in de massa; gevolg: communicatiestoornissen. Je moet nu in een bepaald groepje zitten om je thuis te voelen. De grote vereniging brengt vele bezwaren met zich mee: een geringe bestuurbaarheid, massale vergaderingen, gebrek aan amicitia. Vanuit deze amicitia dient de zaak volgens am. Roosjen te worden gereorganiseerd, omdat de amicitia kenmerkend is voor een Christelijke vereniging. Hoe dit kan worden verwerkelijkt? Door in kleinere verenigingen van hoogstens 200 man op te splitsen, waarin iedereen iedereen in elk geval nog oppervlakkig kent, een federatie van drie verenigingen met één bestuur bijvoorbeeld.
De tweede spreker, amice J. Hoeksema, zegt allereerst, dat het doel van de commissie – eerst Bouwcie genoemd – breder is geworden, en dat daarom zijn uitgangspunt ook zal zijn de problematiek van de vereniging nú. Een splitsing moet z.i. continu verlopen, dus werken vanuit bepaalde subgroepen, welke groepen door de jaren heen gaan; deze kunnen niet de huidige disputen zijn, waar 80% van de dispuutsleden inactief is.
Interruptie van amice Roosjen: “Fout!”
De vraag is dus, vervolgt spreker: hoe kun je je hele Vera-lidmaatschap vanuit deze groepen beleven – met deze vraag bemoeit zich ook de commissie. Wil men iets met de disputen beginnen, dan moeten ze grondig worden veranderd; de leden moeten elkaar één maal per week op een sociëteitsavond ontmoeten, thans weinig actieve disputen kunnen worden opgeheven, tussentijdse ledenwisseling moet mogelijk worden gemaakt – hiermee zal men z.i. 75% der leden bereiken. Kan dit nog vóór de komende groentijd? Volgens spr. wel – de zaak kan in de traditionele corpsvergadering voor de novitiaatstijd nog lang en breed worden besproken. Men kan zich, voegt am. Hoeksema er nog aan toe, de nieuwe groepen indenken als vrij grote subverenigingen van 80 man, evt. ook als groepen van 20 à 30 man.