Kunst-Religie (E. v.d. Velde)

In een korte inleiding wijst de spreker er op dat genoemd onderwerp telkens weer actueel is, doordat de kunst en de religie twee uiterst pretentieuze machten zijn, die ieder voor zich vaak het al voor zich opeisen en daardoor steeds weer in botsing komen in het practische leven waardoor het onderwerp onze belangstelling moet hebben, dit laatste nog te meer doordat van de kunst ook een geweldige invloed op het volk uitgaat.
Komende tot het onderwerp zelf omschrijft de spreker de beide polen van de verhouding. Z.i. is essentieel in de kunst het aanschouwen, doorvoelen en vertolken van schoonheid. Hierbij aanvaardt hij de schoonheid als een goddelijk gegeven in de Schepping, waarvan verder de essentie niet is te doorgronden.
Religie is afgeleid van het Latijnse werkwoord religare = binden. In de religie is er de band aan het Heilige.
Daarop behandelt spreker de verhouding kunst-religie in verschillende samenhangen:
De primitieve eenheid van beide: de kunst concentreert zich in het Heiligdom, de religie bindt zich aan de kunst: b.v. de oude Griekse kunst.
Het steeds losser worden van deze eenheid met als voorbeeld de Renaissance.
Tenslotte de differentiëring van het hele leven, waarin kunst en religie als zelfstandige grootheden optreden. Eenheid is er eigenlijk alleen subjectief.
Acuut wordt in de laatste samenhang zeer vaak de verhouding kunstenaar-gemeenschap. De kunstenaar weet eigenlijk niet wat hij moet in de gemeenschap. Er is geen band die hem daarmee verbindt.
Spreker pleit voor nauwer contact. We moeten de kunstenaar weer laten voelen dat we hem nodig hebben.
Verschillende opmerkingen slaakt spreker over kunstwaardering in verband met de religie, wat hij een zeer moeilijk punt vindt. Aan de hand van enige voorbeelden geeft hij aan hoe het niet moet. Hij waarschuwt voor het al te gemakkelijk aanleggen van religieus-ethische normen. De schoonheid is geen dienares van de religie, zij is dat alleen van God. Religieuze muziek b.v. hoeft nog geen muziek voor de eredienst te zijn en omgekeerd.
Tot slot betoogt spreker, dat hij al met al nog maar weinig stelligs heeft kunnen beweren, maar dat hij toch deze resultaten en problemen zo aan de vergadering wilde voorleggen.

Bespreking:
Er komen verschillende vragen los. Vrijwel alle amici nemen aan de discussie deel.
Am. Wielinga wijst op de inconsequentie van het geval “van Dongen”. Deze schilderijen mag men niet zien, terwijl op gebied van filmlectuur etc. allerlei maar toegelaten wordt. Bovendien ligt in verbieden bijna opgesloten, dat van Dongen met minder nette bedoelingen exposeerde.
Am. v.d. Velde sluit zich hier volkomen bij aan, maar weet toch niet precies raad voor dergelijke kwesties.
Am. Knol vraagt of kunst voort moet komen uit schoonheid, niet uit werkelijkheid.
Am. v.d. Velde meent toch dat schoonheid essentieel is voor een kunstwerk. discussie hierover volgt.
Uitgebreid wordt er gediscussieerd over kunst in de kerk.
Am. Koster vraagt of alle kunst van God uit gaat.
Am. v.d. Velde antwoordt dat elke kunstenaar natuurlijk zijn gaven van God ontvangt.
Am. Homan merkt hierbij op, dat de mogelijkheid tot kunst er dus voor iedereen ligt. Wat dan te doen met niet-Christelijke kunstwerken. Moet de kunst God eren?
Am. v.d. Velde wijst hier weer op het gevaar dat de kunst voor het religieuze wagentje gespannen wordt. Kunnen we een bepaald doel aan de kunst opleggen? Voor niet-Christenen geldt deze critiek  even zeer natuurlijk.
Tot slot vindt nog een discussie plaats over de verhouding kunstenaar gemeenschap.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *