De formulering van het onderwerp berust, aldus am. Wiepkema, op de overweging dat een bepaalde persoon i.c. de student betrekkingen heeft in een gemeenschap, die rechten en plichten opleveren. Wat is “Student” en wat is “Universiteit”? Ter beantwoording van deze vragen is eerst nodig een blik in de historie.
Am. Wiepkema wijst erop, dat de begrippen “student” en “universiteit’ pas in de late middeleeuwen post vatten. Centra van wetenschap waren eerder en veeleer de kloosters. Men hield zich daar bezig met abstracte wetenschapsbeoefening. Het student-zijn toen en nu verschilt hemelsbreed. Na de M.E. trekken de natuurwetenschappen sterk de aandacht. De wetenschap werd meer practisch gericht. Hieruit ontstond de spanning tussen exacte wetenschapsbeoefening en maatschappelijke eisen, die thans nog bestaat. De student van vandaag heeft enerzijds tot taak, in vrijheid critisch en abstract te denken, anderzijds zich te richten op zijn toekomstige functie in de Maatschappij. In de grond is, volgens spreker, de sociale status van de student niet anders dan die van mensen, die voor bepaalde functies opgeleid worden. Wel is er een verschil in geaardheid. De sociale noden van de student en de maatregelen hiertegen suggereren een wezenlijk verschil. Spreker behandelt nu enkele punten van zijn jaarrede voor V.E.R.A. De onbevredigende situatie, vooral financieel, van de doorsneestudent, was de aanleiding tot het houden van het N.S.R-Paascongres. Met de conclusies, waartoe men op dit congres kwam, kan spreker zich niet geheel verenigen.
Men concludeerde, dat de student recht heeft op een beurs. Het systeem van renteloze leningen werd als schadelijk voor student en studie verworpen. Het kwijtscheldingssysteem werd als overgangsmaatregel geaccepteerd.
Spreker is van mening, dat bij deze conclusies een bepaald groepsbelang te zeer voorzat. Waarom zou een student meer rechten moeten hebben dan anderen?
De Regering kan niet zomaar de ene groep rechten (beurzen) etc. geven en de andere niet. Waarom is men tegen renteloze voorschotten? Het beurzensysteem neemt bij de studenten het verantwoordelijkheidsbesef weg t.a.v. de financiëring van hun studie. Een renteloze lening vindt men bezwaarlijk en lastig. Persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef en Godsvertrouwen is hier volkomen zoek.
Als oplossing ziet spreker het systeem van renteloze leningen. Ieder heeft hiervan de risico’s te aanvaarden. Spreker vreest voor een socialistische beschouwingswijze van student b.v. in het verschaffen van een lening op grond van bepaalde prestaties. Voor zover nodig is het goed, dat de student meer en meer werkstudent wordt. Men drage zelf de kosten, die het lidmaatschap van een gezelligheidsvereniging meebrengt!
Bespreking:
Hieraan nemen deel de amici P. v.d. Zee, de Vries, Wiepkema, Geudeke, van der Helm, de Jong, Ybema, Poelman en Reitsma.
Eerst beschouwt men het probleem theoretische wetenschapsbeoefening tegenover praktische toepassing nader.
Am. Wiepkema poneert, dat de universiteitsidee meer verbonden is met de wetenschapsbeoefening. De Hogeschool is meer practisch gericht.
Am. P. v.d. Zee voegt daaraan toe, dat men in de practijk voorkeur heeft voor Hogeschoolmensen.
Am. Wiepkema geeft toe, dat de meer beschouwende opleiding bezwaren heeft.
In grote bedrijven, merkt am. P. v.d. Zee op, verlangt men practici als manager, geen universiteitsmensen.
Aan de praeses ontgaat de pointe van de discussie.
Am. P. v.d. Zee licht hem in, dat het hierom gaat: Waarheen, naar Universiteit of Hogeschool?
De amici bepalen nu hun aandacht bij de vraag: Wat is wetenschapsbeoefening?
Am. Wiepkema formuleert het aldus: Doorzicht en inzicht in de werkelijkheid op grond van vooronderstellingen, die de waardering van gegevens bepalen.
Am. v.d. Helm meent, dat het aannemen van vooronderstellingen het zoeken naar de waarheid belemmert.
Am. Wiepkema poneert de geloofswaarde van vooronderstellingen. Als praemisse hebben we de Bijbel. We moeten de feiten hiermee in overeenstemming brengen.
Am. de Jong stapt dan over op het eigenlijke onderwerp, de sociale status van de student. Goed studeren, goed student zijn, en bovendien nog werkstudent zijn: de student die aan deze eisen voldoet, is wel een fenomeen!
Am. Wiepkema stelt als oplossing voor een werkstudentschap in beperkte vorm, met als aanvulling renteloze leningen.
Volgens am. Reitsma is studeren al prestatie op zichzelf. Is het nodig, dat daar ander werk aan toegevoegd wordt?
Am. Wiepkema wil beginnen met een renteloze lening, annex met beloning van prestaties in eigen vak o.a. door assistentschap. Dit leidt tot selectie, maar deze acht am. Wiepkema strict noodzakelijk. De fouten, die deze selectie aankleven, zijn talrijk. Men moest, aldus am. Wiepkema, reeds op de middelbare scholen beginnen te selecteren onder a.s. studenten.
De bevoorrechting van de student door beurzen acht am. Wiepkema ongegrond.
De praeses is van oordeel, dat het verwerven van een functie niet het enige doel moet zijn van studie. Doorgeven van cultuurwaarden, interesse in wetenschap zijn ook kanten van het student-zijn! In de visie van am. Wiepkema, aldus de praeses, komt de wetenschap op het tweede plan. Doch de wetenschap is niet secundair. Ze is de richtende kern van de maatschappij.
Am. de Jong vestigt de aandacht op de verdeling van de mensen in beschouwend en practisch aangelegden. Een criterium, waarmee men in Amerika pleegt te werken!
Am. Wiepkema constateert, dat als men de practijk centraal stelt, de wetenschapsbeoefening te wensen overlaat. Toch moet de student de eis gesteld worden, dat hij zelfstandig en critisch denkt! Moeilijk is het een synthese tot stand te brengen tussen practische en factische wetenschapsbeoefening.