Door een analyse van de verschillende bundels gedichten toont spreker aan, dat er in Marja’s persoon en werk een duidelijke ontwikkelingsgang valt te bespeuren.
Nam Marja aanvankelijk een vaag piëtistische levenshouding aan, later doet hij het voorkomen of hij het Christendom voorgoed de rug heeft toegekeerd.
Scherp is zijn critiek op de orthodox Protestantse volksgroep die hij constant met hoon en laster belaagt.
Toch geeft hij toe door het Christendom te zijn gestempeld voor het leven; dit schept een belangwekkende problematiek, welke zich in zijn dichtwerk allerwege openbaart. De mens Marja boeit ons meer dan de dichter, kunstwerken zijn zijn poëmen zeker niet, maar ze geven inzicht in een diep-tragisch gebeuren: de vervreemding van de mens van Christus.
Bespreking:
Aan de bespreking van dit onderwerp nemen deel de amici Knol, Koster, Bolt en Wiepkema.
Am. Knol vraagt waar Marja bij in te delen is.
Am. v.d. Zee noemt hem een overgangsfiguur en nergens bij in te delen.
Am. Koster vraagt of Marja de Romantische neigingen van Rilke heeft, hetgeen am. v.d. Zee betwijfelt, en vraagt dan of ook Pantheistische ideeën voorkomen.
Zeker niet, aldus am. v.d. Zee, Marja gaat tot de dood en verder niet.
Am. Bolt meent het gedicht ‘Credo’ alleen negatief te moeten zien.
Am. Wiepkema vraagt naar de polemieken van Marja.
Am. v.d. Zee vindt de polemieken onaangenaam om te lezen. Steeds klampt hij zich vast aan Hendrik de Vries. Hij ziet het Gereformeerde identiek als anticultureel en als de zwarte schapen der samenleving.