Men zoekt heil in de wetenschap ter technische vervolmaking van de maatschappij. De wetenschap echter doet afstand van de werkelijkheid en krijgt een duurzaam karakter. Er volgt een snelle ontwikkeling van techniek en wetenschap. Dit leidt tot differentiatie. De arbeider wordt een deel van de machine. Er worden géén beslissingen meer van hem gevergd.
Als voorbeeld haalt de spreker hier de rekenautomaat in topfuncties en bij luchtdoelgeschut aan. De vrijheid is de principiële grens van de wetenschap. Ter bepaling van deze grens dient men statistische gegevens van de mens te verzamelen. De leiders hebben zich te houden aan een stabiel organisatieplan (de zogenaamde papieren organisatie).
Men ziet een trek van arbeiders naar de steden. Specialisatie en differentiatie leiden tot verlies van samenwerkingsfunctie. Gevolg: karakterverlies van de arbeid. Wat overblijft verdient nauwelijks de naam van arbeid. Het opgedrongen machinale ritme draagt hier ook toe bij.
De spreker vraagt zich af of God de mensen hiertoe in de natuur geplaatst heeft. Een arbeider werkt zinloos voor zijn vrije tijd; zelf merkt hij zijn afglijden nauwelijks. Hij verliest de interesse voor zijn product. Dit is ook op de universiteiten waar te nemen. We verdienen om te werken, tenminste zo moet het zijn. De grondslag hiertoe is gezag, vrijheid en souvereiniteit in eigen kring.
In de middeleeuwen verloor de band van kerk en gilde het tegen de souvereiniteit in eigen kring. In de Franse revolutie valt de balans terug, ontkerstening van het leven. Primair in de sociale kwestie is de verzoening van de mens met God. Vervanging van de kapitalistische maatschappij door een socialistische wijst op erkenning van het individu.
Na een korte pauze vervolgt spreker zijn lezing.
Thans verschaft men zich bestaanszekerheid door vele maatregelen. Alsof we dit zelf niet zouden kunnen.
De geest van de mens raakt bezwangerd met meer gemeenschapsgevoel en verbondenheid met de maatschappij hetgeen kan leiden tot nihilisme, de nihilistische massamens. Velen zien deze mens juist als ideaal. Het toeval is tot nihil terug gebracht. In plaats van de massa te corrigeren wordt ze juist gestimuleerd door “planning”. Ze menen nauwelijks meer behoefte te hebben aan Gods leiding. Ja, zelfs de godsdienst moet in deze planning opgenomen worden. Door de juiste opvoeding zal de mens vanzelf wel “planningminded” worden. Een lapmiddel is het neo-socialisme hetgeen zowat neerkomt op socialisme in God. Echter ontbreekt aldus de vraag naar de zin van het leven. Gevolg: mythevorming, ideologie, kweken van vertrouwen in de toekomst. Dit alles kan echter de twijfel niet weerstaan. Deze twijfel vormt de voedingsbodem voor de aanbidding. De laatste maatschappij zal in weelde baden doch tevens in geestelijke armoede. De eliten zouden deze onrust willen afleiden, kanaliseren en organiseren. Het laatste resultaat zal echter de bewuste vernieling zijn ( Openbaringen 18 vs 13), de handel in mensenzielen. Thans maakt am. Melis enige opmerkingen over het einde van het boek. Van Riesens gaat tegen de “planning” in (winkelsluitingswet o.a.) Zelfs voor de socialist is het leven sterker dan de leer. We moeten ons bij de praktijk aansluiten. De theorie is dienend. Er moeten geen gezaghebbende bedrijfsorganisaties zijn. Teamwork moet het zegenrijke sluitstuk van de specialisatie zijn. De wetenschap moet een instrument van zelfstandige samenleving en zielen zijn.
Bespreking:
Am. Melis stelt prealabel dat de spelregels gehandhaafd dienen te worden. Dit met het oog op het informele karakter van de lezing. Voordat dit tot een discussie komt hebben fiscus en abactis zich weer achter de bestuurstafel teruggetrokken.
Am. Kleinlein vraagt het standpunt van am. Melis t.a.v. de questie die hij in zijn lezing aangeroerd heeft.
Am. Melis is het met de schrijver eens, dus voor zinvol maken van de arbeid.
De praeses vraagt zich af of de zin van de arbeid er werkelijk aan kan worden teruggegeven.
Volgens am. Melis kunnen 16 zinvol bestede uren ook de 8 arbeidsuren zinvol maken. De vrije tijd weegt dus zwaar mee in dezen.
Am. Smit vraagt of zinvolle vrije tijdsbesteding ook in geld uitgedrukt moet worden.
Volgens am. Melis hoeft dat niet.
Am. Smit meent dat naar de bioscoop gaan ook zinvol kan zijn.
De praeses antwoordt dat dit ook zo is of kan zijn. Het is echter wel armoedig als men dat niet in zijn werk kan doen.
Am. Melis merkt op dat een Christen aan een lopende band de zin van zijn arbeid moet zien.
Am. Krajenbrink vraagt of de arbeider die weet waarom hij steeds dezelfde moer aandraait en daarin bevrediging vindt geen heil kan vinden in het collectivisme.
Am. Melis meent van wel.
De praeses wijst nog op het gevaar dat de man zijn opdracht als cultuurdrager kan verliezen.
Am. Krajenbrink concludeert dat de arbeider des te meer van zijn leven moet maken in zijn vrije tijd.
Am. Jonkhoff wil weten waar het initiatief begint, waar de grens tussen elite en massa ligt.
Volgens am. Melis kunnen zowel grote directeuren als bedrijfsleiders dit initiatief hebben. De socialist moet op dit initiatief vertrouwen. Echter in hoeverre is de elite zelf het slachtoffer van het papieren systeem, want dit kan natuurlijk ook.
Am. Jonkhoff betwijfelt een scheiding te kunnen trekken. Hij haalt de theorieën van Marx nog eens aan.
Am. Smit gelooft niet dat initiatief de vrijheid beknot.
Am. Melis gelooft juist van wel.. Een mens is statistisch gekluisterd aan de middelmaat. De lange en de dikke b.v. hebben moeilijkheden met hun confectie.
Am. Smit merkt op dat stilzwijgend de grote gezinnen in de middelmaat-kleine gezinswoning worden gedrukt.
De praeses meent dat de heer van Riessens niet tot goede conclusies gekomen is.
Am. Krajenbrink vraagt of we niet op alle maatschappelijke regels een Christelijk antwoord kunnen vinden.
Am. Jonkhoff meent dat we hiervoor al teveel gesocialiseerd zijn.
De praeses onderschrijft dit door aan te halen dat de verbeteringsdrang van lieverlede door de Christenen is geaccepteerd.
Am. Melis meent dat een Christen die aan planning doet zijn Christendom benadeelt.
De praeses voelt toch wel enigszins het gemis aan schema. Men moet wel een schema maken, doch er niet teveel van verwachten.
Het citeren uit de Openbaringen stuit am. Jonkhoff tegen de borst. Waarom heeft am. Melis dit opgenomen?
Am. Melis: De Bijbel is in een reëel geval als dit zeker waar. Het is zeer toepasselijk.
De praeses merkt op dat de Openbaringen te allen tijde actueel zijn, en daarom in elke beschouwing passen.
Am. Jonkhoff vindt het boek Openbaringen vaak wat griezelig goed als een etiket op een pakje passen. Hier moet men voor oppassen.
De praeses zegt dat we op moeten passen niet tot in het oneindige met het socialisme mee te doen.