Am. Bril geeft eerst enige voorbeelden van Schriftuurlijk vooroordeel, o.a. van exegese, en het verschil tussen de Leidse vertaling en die van het Ned. Bijbelgenootschap.
Ook in de geschiedenisbeschouwing zijn vele stromingen. Zo kunnen genoemd worden het historisme volgens welke de wetten en normen met de tijden sterk kunnen worden veranderd, en het symbolisme, wat daarvan het tegenovergestelde is, en de geschiedenis onbelangrijk noemt.
Tevens roert de spreker het begrip continuïteit van de geschiedenis aan. Men onderscheidt hierbij twee hoofdperioden, nl. de oude en de nieuwe bedeling. De scheppingsordonnantiën blijven gelden. Na het eindgericht zal er nog wel tijd zijn (Openbaring 10:6). Er zal geen uitstel zijn, omdat het eindgericht reeds geweest is voor degenen die in de Heere Jezus geloven. Zo is voor de Christen het eeuwige leven reeds begonnen. Dit is met verschillende delen uit het Johannes evangelie aan te tonen, aldus spreker. We kunnen verder beschouwen de continuïteit van de mens, als persoon en werk. Als persoon continu in de opstanding des vlezes, en als werk, wat te argumenteren is met 1 Corinthiërs 3:10-16; de Christus-anthropologie, en Openbaring 14:13. Het centrale blijft echter ondoorzichtig, zowel nu als op de nieuwe aarde.
Am. Bril besluit zijn referaat door te concluderen, dat heel de geschiedenis heilsgeschiedenis is.
Bespreking:
De fiscus-assessor stelt eerst zelf enige vragen, maar daar dan reeds zoveel moeilijkheden rijzen, besluit hij eerst een korte pauze te geven, teneinde eerst de behandelde stof wat te verwerken.
Dan vraagt am. Geudeke of am. Bril enige toelichting kan geven op het feit, dat niet Paulus, maar Schweitzer gelijk had, waarop deze antwoordt, dat Schweitzer zegt, dat Paulus beweerd heeft, dat na een korte tijd het eeuwige leven zal beginnen. Het duurt nu echter al 2000 jaar, dus dat is niet kort meer volgens Schweitzer.
[noot: 1930 – Die Mystik des Apostels Paulus]
Deze beweringen gelooft am. Geudeke niet zo erg.
Am. Wiepkema vraagt vervolgens wat de heerlijkheid Gods is, en vertelt verder, dat daar wij van tijd, noch van eeuwigheid veel begrip hebben, het vergissen van Paulus niet als essentieel kan worden geacht.
Als ander punt noemt hij, dat de mogelijkheid van het eeuwige leven begonnen is voor hen die geloven, hetgeen gebaseerd is op de genade. Hij waagt het te betwijfelen, of wij altijd de tijd zullen ervaren, waarmee am. Bril het niet eens is.
Am. Wiepkema zet zijn standpunt aan de hand van een voorbeeld nader uiteen, waarbij hij opmerkt, dat we wel iets kunnen beschrijven, maar niet kennen. Met Sartre is hij het eens, die zegt: God is de Enige, die Zichzelf kan kennen. Een mens kan dit niet.
De vergadering verdiept zich nog een poos in het begrip tijd, maar dan sluit de fiscus-assessor de bespreking en draagt zijn praesidiaat weer over aan am. Bril.