Am. Tienkamp begint met enkele opmerkingen, die ons in kennis moeten brengen met de onderhavige materie.
Einstein: Natuurwetten gelden altijd. Alles wat gebeurt kan worden teruggebracht tot electromagnetisme.
Aristoteles vroeg zich af: waarom gebeurt iets? , terwijl men nu vraagt: hoe gebeurt het? Er is tegenwoordig de neiging om alles vast te leggen in formules.
Spreker gebruikt sprekende voorbeelden: een billiardbal die al naar gelang van waarneming met een bepaald zintuig; glad, rond, wit is. Schaakstukken op een schip veranderen van plaats (dit voorbeeld is van John Locke). Er is een relativiteit van de beweging; ten opzichte waarvan geschiedt het gebeurde?
Men vraagt zich dan af: is er iets dat echt stilstaat? Newton gaf hierop het antwoord: “Ja, ergens buiten de sterren; die rust is God.”
De lezing culmineert in het geval van de man op de trein. De trein rijdt met een snelheid gelijk aan de lichtsnelheid. De bliksem slaat in op twee plaatsen tegelijk in en wel op de spoorbaan voor en achter de trein. De man op de trein kan door middel van een spiegel beide inslagen zien, maar hij ziet er maar één, nl die voor hem. Het bliksemlicht achter de trein zal hem niet bereiken, tenminste als de trein niet langzamer gaat rijden en stopt. Gelijktijdigheid is dus relatief.
Hoe zit het heelal in elkaar? Is het oneindig? In het heelal werkt een gravitatiekracht, alle licht wordt afgebogen; ten gevolge daarvan is het heelal gekromd. De rechte lijn is niet meer de kortste afstand. Het heelal dijt uit; hierbij komt warmte vrij, die het heelal de warmtedood zal doen sterven.
Bespreking:
Am. Melis: Speelde Democritus met krijtjes?
Am. Smit voert het woord in de bespreking. Hij begint met een gezegde van Churchill: “Democratie is de slechtste regeringsvorm, maar ik ken geen betere.” Hij heeft waardering voor de lezing en voor het verband van democratie met de moderne wetenschappen. Deze achtergrond functioneert voor ons, aldus am. Smit. Hij vestigt de aandacht op het laatste punt: warmtedood. Als er een eind is, moet er ook een begin zijn. Hoe staat am. Tienkamp hier tegenover, kan hij er nog iets meer over zeggen?
Am. Roosjen: Ja, maar wat heeft dat met democratie te maken?
De praeses vraagt iets naders over de schepping, zoals die naar boven gekomen is.
Am. Melis meent dat het probleem zeer zeker algemeen gesteld kan worden.
Men moet er, zo zegt am. Smit, verwonderd tegenover staan, niet narekenen.
Praeses: Het gaat om zekerheden die we niet aan kunnen tasten.