Mens-Dier-Ziel (H.P. Goutbeek)

Om de vraag naar de uniciteit van de mens te kunnen beantwoorden, dient men te weten wat de mens is, en hoe hij ontstaan is. Verschillende antwoorden, die elkaar niet uitsluiten, zijn mogelijk, n.l. die gegeven door de Bijbel en door de evolutietheorie.
Tegenwoordig wordt de mens wel voor een vroeggeboorte gehouden, hij is geen nestvlieder, maar een wiegblijver. Zou dit kunnen leiden tot een zekere uniciteit? Tijdens de ontwikkeling, nl. de volgroeiing, is er een voortdurend sociaal kontakt met ouders en omgeving. Is dit niet de oorzaak van de ontwikkeling van de geest? Een ander verschil tussen mens en dier is, dat de mens nooit met een vitale onmiddellijkheid reageert op de wereld en haar prikkels. De reacties zijn vertraagd door een tussenkomende fase, de bezinning. Deze opschortende fase is voor de mens een symbolische. Hij verwerkt de gegevenheden via symbolen als begrip, taal, mythe, enz. De mens is een ‘symbolic animal’, die in een geïnterpreteerde wereld leeft, die in communicatie staat met die wereld. Deze communicatie impliceert de indirectheid van mond- en lichaamsexpressie. Het woord is niet louter voertuig van de gedachte, maar in zijn onmiddellijkheid is het de gedachte als richting van het ik. Communicatie is nimmer als een objectieve blik, die alles tegelijk opneemt, maar zij is een gaan tot de ander om daar in het geheim van eigen onvervreemdbaar wezen te ervaren. Daarin is zij bij uitstek én geestelijk én lichamelijk, aldus van Peursen. Dat de wijsbegeerte ook andere geluiden heeft laten horen, bewijst am. Goutbeek aan de hand van de ideeën van Plato, Descartes en Feuerbach, die allen aanhangers zijn van het dualisme in de mens, nl. ziel en lichaam gescheiden.
In tegenstelling tot het strikte dualisme van Plato, poneert diens leerling Aristoteles de zgn. “eenheidsleer”. Hij zegt dat lichaam en ziel niet buiten elkaar kunnen, dat er geen lichaam is zonder ziel en omgekeerd. De geest echter komt van buiten af en is goddelijk. Dit geestelijke is sterk vervlochten met iemands verrichtingen.
Na nog enkele opmerkingen gemaakt te hebben over de menselijke geest, aan de hand van de driehoek van Freud, Ich, Es, UeberIch, beantwoordt am. Goutbeek de vraag, of de mens uniek is, met ja en wel op grond van de menselijke geest. Over de sterfelijkheid of onsterfelijkheid ervan, durft hij zich niet te uiten.

Bespreking:
Am. Mulder (praeses): “Een kind, door wolven opgevoed, zal nooit mens kunnen worden.” Cassius: “Het is wezenlijk voor de mens zich in symbolen uit te drukken.”
Am. Goutbeek: “Wezenlijk is, dat de geest gevormd wordt. Er moet harmonie zijn tussen Es, Ich en Ueberich. Disharmonie ontstaat als er in de jeugd geen kontakt is met de medemens. Het kind, dat door de wolf is opgevoed, is dus geen echt mens, echter zijn wel menselijke uitdrukkingswijzen mogelijk.”
Am. v.d. Werf: “Er is een geval bekend van een kind, dat in het bos terecht kwam en 10 jaar geen kontakt had met mensen. Het was niet mogelijk, dit kind weer in de maatschappij terug te brengen. Bij een tweeling bleek dit wel mogelijk.
Praeses: “Een mens wordt dus eigenlijk door ontwikkeling, aanleg en communicatie wezenlijk mens.”
Am. Smit: “In hoeverre is het uniek zijn van de mens wezenlijk. Wat is de bedoeling de uniciteit te beklemtonen?”
Am. Goutbeek: “Uniciteit hangt af van niveauverschillen. Met de mens is het niet zo als met de hond en de kat, die t.o.v. elkaar uniek zijn; met de mens is hier iets hogers; ik heb er geen woorden voor.”
Am. Smit: “Is het nodig, voor de mens iets unieks, iets hogers te zoeken? Waaraan ziet u de mens uniek?
Am. Goutbeek: “Daar kan ik geen antwoord op geven.”
Praeses: “Is de mens uniek?”
Am. Smit: “Ja, net zo goed als het stekelvarken uniek is. De mens is uniek, omdat ik uniek ben.”
Praeses: “Am. Smit verdraait de zaak, door verschil mens-stekelvarken te noemen; krijg het nu eens over de cultuur. Dan is de mens toch uniek?”
Am. Smit: “Neem dan de bijencultuur!”
Praeses: “Men neemt aan dat de aap niet, de mens wel  in symbolen denkt, dus heb ik redenen om aan te nemen, dat denken in symbolen hoger is.”
Am. Smit: “Symbolen werken bij het dier volgens vormen van gedrag.”
Am. Goutbeek: “Is bijv. het paringsritueel een kwestie van aanleg (instinct) of is het aangeleerd?”
Am. Smit: “Het blijkt, dat de kommunikatie bij de opvoeding van het dier nodig is voor het paringsritueel. Bij de mens is dit ook nagegaan.”
Am. Veldhuis: “Hoe is dit nagegaan?”
Am. Smit: “Mens en chimpansee blijken het niet vanzelf te weten.”
Am. Veldhuis: “De oude dorpsdokter zei: sexuele voorlichting is maar niks; als het zover is, gaat het van zelf wel.”
Na nog wat gepraat over de gevolgen van de sexuele daad bij primitieven, waarover, volgens am. Veldhuis veel geraaskald wordt, spitst de discussie zich toe op het fenomeen cultuur, dat volgens sociologen typisch voor de mens is. Het is belangrijk voor de cultuur menselijke verworvenheden vast te leggen en door te geven.
Am. Smit: “Dan is cultuur iets unieks voor de mens.”
Am. Veldhuis ziet vervolgens kans de discussie dood te praten en maant de praeses hem weer op te wekken.
Praeses vindt het echter een kwestie van appreciatie en sluit de discussie.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *