In zijn jaarrede memoreert de praeses, dat er gedurende de vergaderingen steeds een frisse geest heerste, maar dat er ontstellend tekort aan referaten was. Als een gevoelig verlies voor het dispuut noemt hij het vertrek van de amici E. v.d. Velde en P. Wiepkema, beiden wegens afstuderen en militaire dienst.
De gezelligheid, de vorming en het beoefenen van de christelijke wetenschap noemt de praeses drie belangrijke dingen, die van het dispuut uit moeten gaan. Tenslotte wijst hij op hetgeen het aan het begin van de vergadering voorgelezen Bijbelgedeelte ons zegt: bouwen op deugdelijk materiaal.