Enkele aspecten betreffende de Friese kwestie (H. v.d. Meer)

Spreker begint met op te merken, dat de Friese beweging geen abnormaal verschijnsel is, dat het niet abnormaal is dat een volk strijdt voor zijn eigen taal en dat de Friese taal bloeit.
Vervolgens richt spreker zijn blik naar het verleden en meent zijn voorouders een verwijt te moeten maken, omdat toen vele kansen onbenut zijn gebleven, zoals ten tijde der 7 Verenigde Nederlanden, toen ieder gewest baas was in eigen land. Er was geen streven het Fries tot officiële taal van het gewest te maken. Bovendien was de taal niet voldoende beschermd tegen verhollandsing. Begin vorige eeuw was er een opleving. De Franeker Academie werd centrum. Hierna weer een tijd van verval. Een kentering kwam omstreeks 1908: niet alleen Fries spreken, maar Fries zijn. Spreker noemt verder de Jonge Friese Beweging en wijst op de literatuur, b.v. uitstekende vertalingen van Shakespeare en de religieuze literatuur. Na deze historische beschouwingen beziet am. v.d. Meer de huidige toestand. Omtrent de Friese Beweging zijn veel wanbegrippen en oerstomme beweringen. Friesland is op grond van tradities onafscheidelijk verbonden met het Nederlandse Rijk en het aanvaardt de verplichtingen. De Taalstrijd heeft een achtergrond. Het Friese volk moet als waardig volk beschouwd worden en niet als merkwaardig. Hoewel Friesland geen grote cultuuruitingen heeft is er toch veel cultuurbesef aanwezig.
Na kort het Fries op de kansel verdedigd te hebben verdedigt am. v.d. Meer in felle bewoordingen het Fries op de scholen. Nederlands is een dode, aangeleerde taal, een machtsmiddel van het Nederlandse imperium. Tenslotte keurde spreker de houding der Nederlandse regering af in zake Fries voor de rechtbank en de eed in het Fries.

Bespreking:
Am. v.d. Velde meent de fouten in de historie te moeten wijten aan het secundaire volkskarakter, wat spreker ten zeerste betwijfelt. Ook in de lezing meent am. v.d. Velde voorbeelden aan te kunnen wijzen van onbedachtzaamheid, losse kreten zonder argumenten, zoals b.v. een zin die 6 keer voorkomt. Ieder weldenkend mens zal moeten toegeven, dat ……
Het criterium van een taal is de historische ontwikkeling, aldus spreker naar aanleiding van een vraag van am. v.d. Zee.
Am. v.d. Velde begrijpt niet dat Gronings geen taal op zichzelf kan worden.
Am. Bolt vraagt of  het aangeven van plaatsnamen in het Fries verantwoord is.
Spreker reageert hierop met een: De Hollandse naam is onjuist. De Friese namen zijn vervalst!
Am. Jonkhoff is van mening dat plaatsnamen in t Fries aangegeven moeten worden als het Fries een taal is.
Am. v.d. Velde merkt een zekere hoffelijkheid bij het aangeven van dubbele namen voor buitenstaanders.
Am. Bolt vindt het Fries in de rechtzaal waanzin.
Spreker is van oordeel, dat de Fries de eed moet kunnen afleggen in zijn moedertaal.
Am. Jonkhoff merkt op dat de Friese eedsformule geen juiste aanduiding geeft van het vereiste.
Am. Jonkhoff protesteert, als spreker opmerkt, dat men in kluchten een onnozel iemand vaak het Groninger dialect laat spreken, door op te merken, dat een Gronings boertje vaak de man is die de puntjes op de i zet.
Spreker trekt hierop zijn woorden in.

Maxwell-Philips (H. Bolt)

De bedoeling van deze lezing is, aldus spreker, om een indruk te geven van de ontwikkeling van de omroepontvangst, om tenslotte nog iets te zeggen over het gehalte der programma’s en over de omroepverenigingen.
Spreker schetst de betekenis van Maxwell, Hertz, Marconi en de ontwikkeling van de frequentiemodulatie in [supers?].
Als oorzaken van de storingen op de middengolf noemt spreker:
a) Vlak naast Hilversum I zit het Syrische station Aleppo I, met frequentieverschil van 1 Hz.
b) De geïoniseerde laag zit niet continu op dezelfde hoogte (deviatie).         
c) De verschillende fluittonen, als gevolg van interferentie tussen 2 stations, van morseseinen, van z.g. spiegels (dit zijn op de lange golf aanwezige luchtbakens) of spiegels afkomstig van amateurzenders op de korte golf.     
d) storingen als gevolg van andere apparaten, zoals stofzuigers e.d.
Nadat spreker de frequentiemodulatie nader gedefinieerd heeft gaat hij over naar de televisie, waarvan spreker in ‘t kort de werking uiteenzet.
Wat het gehalte der programma’s betreft betreurt spreker het met de heer Wendelaar, dat de programma’s op een te laag peil staan, terwijl de klassieke programma’s op de achtergrond komen.
Wat de omroepverenigingen betreft merkt spreker ten slotte op dat hij één staatsorganisatie verkiest boven de 5 omroepverenigingen, daar dit beter zal functioneren.

Bespreking:
Praeses bedankt voor het rijke betoog, hoewel het moeilijk was de spreker te volgen, wanneer hij opsteeg in technische details. Hij brengt meteen de vraag naar voren, of commerciële reclame in de radio goed is of fout en of het werkelijk een opgescheept zitten met 5 omroepverenigingen is.
Am. Wiepkema onderbreekt met een prealabele kwestie en meent dat het niet gebruikelijk is dat de praeses zelf de eerste vraag stelt.
Am. Knol stelt voor eerst de technische vragen af te handelen en stelt meteen de eerste vraag: Waarom komen de horizontale golven niet verder dan de horizon en hoe komt het, dat de golven op verschillende plaatsen tegelijk te horen zijn?
De oorzaak is, aldus inleider, dat de aarde bolvormig is en door reflectie tegen de geïoniseerde laag is het geluid op verschillende plaatsen tegelijkertijd te horen.
Am. Wiepkema vraagt wat de geïoniseerde laag is en waarom de golven hier teruggekaatst worden.
Spreker kan hier alleen op antwoorden dat deze laag een O3 laag is, waarin zich geïoniseerde O2 bevindt, die de stralen reflecteert.
Am. v.d. Meer vraagt waarom Aleppo I en Hilversum I zo dicht op elkaar liggen en wat is een luchtbaken?
Syrië was, aldus inleider, niet aanwezig op de conferentie in Kopenhagen; hierdoor is de golflengteverdeling enigszins in de war.
Een luchtbaken is een baken in de lucht voor vliegtuigen.
Am. Bril vraagt of er nog meer landen zijn die zich niet houden aan de overeenkomst wat betreft de golflengteverdeling.
Enkele landen, die in een ongunstige positie zijn, zoals Rusland, houden zich niet aan de regels.
Wat betreft de reclame voor de radio merkt spreker op, dat hij er geen bezwaar tegen heeft, als op een bepaald tijdstip reclame gebracht wordt, doch heeft er bezwaar tegen dat b.v. klassieke programma’s onderbroken worden door reclame.
Am. v.d. Meer meent, dat behalve de VARA ook de NCRV politieke reclame geeft.
Am. Wiepkema merkt op, dat de VARA dit in ergere mate doet, terwijl bovendien de NCRV niet gedekt is door een politieke partij.
Am. Bolt maakt bezwaren tegen het bestaan van omroepverenigingen, omdat zij de programma’s geven naar de wensen van het publiek, en ziet voordelen in één staatsorganisatie voor de programmaregeling.
Am. Knol meent dat wij geen reden hebben om ontevreden te zijn, en dat de NCRV een uitstekend figuur slaat.
Am. Wiepkema vindt een omroepvereniging de meer natuurlijke weg. Ook een staatsorganisatie zal de programma’s regelen naar de wensen van het publiek.
De praeses merkt tenslotte op dat de Christenen zelf een boodschap hebben. De Staat is niet Christelijk en kan onmogelijk deze taak op zich nemen.

 

Het Spiritisme (H. Meima)

Nadat spreker het Spiritisme gedefinieerd heeft als het contact dat men heeft of meent te hebben met de geesten der gestorvenen noemt hij enkele voorbeelden uit de Bijbel, waar gesproken wordt over het raadplegen der doden. Het bekendste voorbeeld is wel de tovenares te Endor, die door koning Saul wordt geraadpleegd. Volgens spreker is het spiritisme zeer oud en het komt van alle volken.
Het moderne Spiritisme dateert uit de 19e eeuw. Am. Meima vertelt daarop de geschiedenis van de geestesmanifestaties ten huize van de heer Fox in New York. Deze geest vertelde allerlei bijzonderheden over de mogelijkheden om contact met de geesten te verkrijgen en de manier waarop de geesten zich manifesteren.
Spreker behandelde achtereenvolgens de verschillende manifestatievormen zoals direct schrift, transfiguraties, materialisaties, levitaties, telekinese, etc. Vervolgens behandelt spreker de verschillende verklaringen.
In de eerste plaats die van hemzelf. Volgens hem zijn alle verschijnselen te danken aan geesten.
In de tweede plaats de bedrogshypothese. Alle verschijnselen zijn te herleiden tot vormen van bewust of onbewust bedrog.
Ten derde de animistische verklaringswijze. Volgens de aanhangers van deze verklaringswijze schuilen er in de mens nog krachten, waar we nog niet voldoende van weten, b.v. helderziendheid, telepathie. Deze krachten zijn het die de verschijnselen veroorzaken, althans een deel ervan, en voor de vaak zeer juiste mededelingen zorgen.
In de vierde plaats is er dan de demonistische verklaringswijze, die vooral onder de Christenen veel aanhangers vindt. Alle verschijnselen zijn toe te schrijven aan directe of indirecte werking van duivelen.
Spreker weidt dan enkele ogenblikken uit over de houding die wij als Christenen tegenover het Spiritisme moeten aannemen. We zullen daarbij eerst onze Bijbel moeten raadplegen. De Bijbel wijst het Spiritisme radicaal af. Christendom en Spiritisme zijn onverenigbaar, aldus eindigt spreker.

Bespreking:
Am. v.d. Velde vraagt naar de feiten. Welke personen nemen waar bij de proeven en kan men zo plotseling binnen komen tijdens experiment.?
Inleider noemt enkele proeven van spiritisten, doch kan geen verdere verklaringen geven.
De praeses merkt op dat het in het O.T. verboden was de geesten op te roepen. Er komen veel boze geesten voor in de Bijbel.
Am. v.d. Velde meent dat dit slechts een verschil is in terminologie en ook aanduidt een bepaalde ziekte van geest.
Am. Wiepkema merkt op dat de engelen en geesten boven de materie staan en ziet geen principieel verschil tussen genezing door een wonder en het opwippen van een tafel.
De praeses meent in het Spiritisme te moeten zien een zich van mensenkant openstellen aan kwade invloeden. Als ons geloof maar groter was, dan zouden wij ook tot grote dingen in staat zijn.

De dichter A. Marja (G. v.d. Zee)

Door een analyse van de verschillende bundels gedichten toont spreker aan, dat er in Marja’s persoon en werk een duidelijke ontwikkelingsgang valt te bespeuren.
Nam Marja aanvankelijk een vaag piëtistische levenshouding aan, later doet hij het voorkomen of hij het Christendom voorgoed de rug heeft toegekeerd.
Scherp is zijn critiek op de orthodox Protestantse volksgroep die hij constant met hoon en laster belaagt.
Toch geeft hij toe door het Christendom te zijn gestempeld voor het leven; dit schept een belangwekkende problematiek, welke zich in zijn dichtwerk allerwege openbaart. De mens Marja boeit ons meer dan de dichter, kunstwerken zijn zijn poëmen zeker niet, maar ze geven inzicht in een diep-tragisch gebeuren: de vervreemding van de mens van Christus.

Bespreking:
Aan de bespreking van dit onderwerp nemen deel de amici Knol, Koster, Bolt en Wiepkema.
Am. Knol vraagt waar Marja bij in te delen is.
Am. v.d. Zee noemt hem een overgangsfiguur en nergens bij in te delen.
Am. Koster vraagt of Marja de Romantische neigingen van Rilke heeft, hetgeen am. v.d. Zee betwijfelt, en vraagt dan of ook Pantheistische ideeën voorkomen.
Zeker niet, aldus am. v.d. Zee, Marja gaat tot de dood en verder niet.
Am. Bolt meent het gedicht ‘Credo’ alleen negatief te moeten zien.
Am. Wiepkema vraagt naar de polemieken van Marja.
Am. v.d. Zee vindt de polemieken onaangenaam om te lezen. Steeds klampt hij zich vast aan Hendrik de Vries. Hij ziet het Gereformeerde identiek als anticultureel en als de zwarte schapen der samenleving.

De Slaven (H. Kelling)

Spreker begint met op te merken, dat de Slaven tegenwoordig belangrijk genoeg zijn om hierover te spreken.
Het feit, dat men van de Slaven over ’t algemeen weinig afweet is voor spreker een excuus voor het elementair blijven en onvolledig zijn en in feite alleen maar de geschiedenis van de aardrijkskundige verspreiding door te nemen.
Het Slavisch gebied strekt zich uit van de Noordelijkste punt van Engeland tot het Zuidelijkste van Australië. Het wordt overal bewoond, vormt een gesloten eenheid, die ondanks spanningen geconsolideerd is, en waarheen het centrum van beschaving verlegd werd.
In Moskou worden de historische beslissingen genomen en wij zijn de reactie.
In ons gebied is, in tegenstelling met de Germanen, van de Slaven pas zeer laat in de geschiedenis te spreken. De geschiedenis der Slaven begint met onze jaartelling. Slaven hebben zeer lang een gesloten eenheid gevormd, geïsoleerd levend in de dichte oerwouden van Centraal Polen.
In de eerste eeuwen van onze jaartelling beginnen de Slaven geschiedenis te maken en begint geweldige expansie. Een theorie van Toynbee voert ze als menselijke kudden naar de ontvolkte gebieden van het Romeinse Imperium. Inleider noemt vervolgens de gebieden waar de Slaven zich ophielden gedurende de eerste eeuwen om dan omstreeks 600 zich blijvend te vestigen op het grondgebied van de Balkan, waarna ze ook binnen Griekenland komen en zich vervolgens ook op Kreta vestigden. In het Noorden treffen we aan de zogenaamde Oostzee- en Elbe-Slaven. Verder tussen Deens schiereiland en de Weichsel, het zg. Wendenland of Slavia.
De Germanisering der Slaven werd, volgens spreker, mogelijk door ’t Christendom. Omstreeks 1700 zijn er nog slechts enkelen die Wendisch spreken.
Het Slavische gebied in Duitsland telt nog vele herinneringen aan de oude Slavische tijd. In de Slavistiek deelt men de Slaven in in West- Zuid- en Oostslaven. Tot de Westslaven behoren behalve de Tsjechen en Slowaken de Polen. De Tsjechen hebben volledig meegedaan met de Westerse cultuur en geschiedenis. Zij zijn voor het Westen van beslissend belang geweest.
Volgens spreker bestaat er geen muzikaler volk dan de Tsjechen en Slowaken. Hun volksliederen zijn de mooiste, de beste en ook het meest talrijk.
Tot de Zuidslaven behoren de Bulgaren en Joegoslaven, en tenslotte krijgen we de Oostslaven, waarvan de geschiedenis omstreeks de 8e eeuw begint. Wat deze in de duizend jaren van hun bestaan gepresteerd hebben stelt alles in de schaduw. De geschiedenis der Oostslaven is betekenisvol voor heel Europa, ja heel de wereld, aldus eindigde spreker.

Bespreking:
De discussie over dit onderwerp volgt, waaraan verschillende amici deelnemen en waarin verschillende verwarrende momenten voorkomen.
Am. Poelman vraagt of het uitmunten der Duitsers op muzikaal gebied iets uit te staan heeft met de Slaven.
Am. Kelling merkt op, dat de volksmuziek der Slaven op hoog peil staat. De Tsjechen hebben 7000 volksliederen, wat een schat was voor de Westerse componisten.
Am. Niemeijer beaamt wel, dat in Tsjecho-Slowakije veel volksliederen omgezet zijn door componisten, maar merkt tevens op dat Schubert c.s. geïnspireerd zijn door Italië, terwijl Grieg uitging van Noorse volksliederen.
Am. Wiepkema komt terug op het Russische volksbegrip en bespreekt Dostojewski’s houding tegenover de Slavophielen in verband met Walter Schubart’s : “Johanneïsche mens”. Am. Wiepkema is van oordeel, dat inleider in gebreke gebleven is de kracht van ’t Slavendom ons te tekenen in de wereld van heden. Wat kan ’t Slavendom ons nu nog zeggen en wat voor Christelijke waardering moeten we hebben voor ’t Slavendom?
Am. Kelling meent, dat Schubart in vele opzichten een fantast is. Weet echter niets van Dostojewski. Het Marxisme is later in de Oosterse wereld vanuit het Westen geïmporteerd en de invloed hiervan op het gebied van wetenschap en kunst is ontzettend groot.
Als tenslotte am. Kelling met de stelling komt dat de mens een product is van de economische omstandigheden, beginnen de oren van am. Niemeijer te wapperen. Het uitgangspunt van deze opmerking is, aldus am. Niemeijer, het historisch materialisme in het hele Christendom, ook ’t Calvinisme wordt hiermee getorpedeerd.
Am. Niemeijer vraagt het oordeel van inleider over Schubart’s: “De toekomst van de Europese mens”.
Am. Kelling vindt het een mengeling van zin en onzin.
Am. Niemeijer vraagt dan of Schubart nog leeft. Dit naar aanleiding van een uitlating van am. Kelling, dat hij nog werkte in Zwitserland, terwijl am. Niemeijer meent dat men na de bezetting van Letland niets meer van hem gehoord heeft.
[noot: Walter Schubart werd inderdaad in 1941 in Riga gearresteerd door de GPU en kwam op 15 september 1942 om het leven in een gevangenkamp van de Sovjet Unie in Kazachstan]
Am. Wiepkema merkt op, dat am. Niemeijer thans bezig is stof te zoeken voor de volgende Dies, door nu weer een bok te schieten.

Het Existentialisme (B. v.d. Velde)

In het existentialisme zijn verschillende stromingen waar te nemen. Aanhanger van een met Christendom doordrenkt existentialisme is b.v. Gabriël Marcel. Kierkegaard is de belangrijkste voorloper van het existentialisme. De mens-God verhouding is alles beheersend bij hem. Sartre zet de mens centraal, en loochent het bestaan van God.

Vier pijlers van het existentialisme zijn de volgende thesen:
1)    de mens is verwerkelijking van zichzelf
2)    ziel en lichaam zijn één
3)    de mens bevindt zich noodzakelijk in deze wereld
4)    de mens is gericht op het zijn

Am. v.d. Velde licht deze thesen nader toe, en bespreekt vervolgens enige vermaarde existentialisten, zoals daar zijn Gabriël Marcel, Heidegger en Sartre.
Marcel acht het meest wezenlijke van de mens een ik-gij verhouding, welke tweedelig is. De trouw is voor deze verhouding het belangrijkst. Een ik is pas een ik als het “wij” zeggen kan. Toch kunnen we niet gans en al de ander bevatten. God is de absolute gij, die ons voor wanhoop behoedt. Dit verlangen naar God is de mens zelf.
Heidegger is vooral een logisch systematicus. De mens is het Dasein. Van de dingen geldt, dat ze “vorhanden” zijn. Dat is heel iets anders. De mens kan eigenlijk en oneigenlijk zijn. Het eerste is hij, dankzij de angst, bij het oneigenlijke zijn gaat de mens op in uiterlijkheid. Mens-zijn is een “Sein zum Tode”. Diepzinnige theorieën heeft Heidegger over het Dasein. In het niets vallen alle zijnden weg. Deswege staat het op één lijn met het eigenlijke zijn.
Sartre is sterk in het onderscheiden van verschillende “êtres”, te weten één “en soi”, en een “pour soi”. Het être en soi is een bruut feit. De zijnden zijn er nu eenmaal. Het être en soi beduidt het bewustzijn.
Met klem van woorden werkt spreker de “êtres” en soi en pour soi uit , in het bijzonder Sartre’s atheïsme belichtend.
Spreker wil het hier eerst bij laten.

Bespreking:
Er worden vragen gelanceerd en opmerkingen gemaakt door de amici Wiepkema en Knol. De praeses en am. v.d. Velde nemen vanzelfsprekend ook deel aan het levendige debat, dat zich geleidelijk ont- en inspint. De andere amici luisteren aandachtig.
De eerste vragen doemen als enige schapenwolkjes op aan een staalblauwe hemel. Doch cirrusvorming blijkt weldra onvermijdelijk; her en der cumuleert de bewolking, tot paars-groene wolkenstoeten elkaar smartelijk misverstaan en botsen. Verdringing is wel een van de ergste complexen, waarmee mens en element hebben te kampen.
Vóórdat ginder de regen neerdruist, omflitst van bliksemstralen, sluit de praeses de bespreking en bedankt am. v.d. Velde nogmaals voor zijn uitmuntend referaat.

De sociale status van de student (P.R. Wiepkema)

De formulering van het onderwerp berust, aldus am. Wiepkema, op de overweging dat een bepaalde persoon i.c. de student betrekkingen heeft in een gemeenschap, die rechten en plichten opleveren. Wat is “Student” en wat is “Universiteit”? Ter beantwoording van deze vragen is eerst nodig een blik in de historie.
Am. Wiepkema wijst erop, dat de begrippen “student” en “universiteit’ pas in de late middeleeuwen post vatten. Centra van wetenschap waren eerder en veeleer de kloosters. Men hield zich daar bezig met abstracte wetenschapsbeoefening. Het student-zijn toen en nu verschilt hemelsbreed. Na de M.E. trekken de natuurwetenschappen sterk de aandacht. De wetenschap werd meer practisch gericht. Hieruit ontstond de spanning tussen exacte wetenschapsbeoefening en maatschappelijke eisen, die thans nog bestaat. De student van vandaag heeft enerzijds tot taak, in vrijheid critisch en abstract te denken, anderzijds zich te richten op zijn toekomstige functie in de Maatschappij. In de grond is, volgens spreker, de sociale status van de student niet anders dan die van mensen, die voor bepaalde functies opgeleid worden. Wel is er een verschil in geaardheid. De sociale noden van de student en de maatregelen hiertegen suggereren een wezenlijk verschil. Spreker behandelt nu enkele punten van zijn jaarrede voor V.E.R.A. De onbevredigende situatie, vooral financieel, van de doorsneestudent, was de aanleiding tot het houden van het N.S.R-Paascongres. Met de conclusies, waartoe men op dit congres kwam, kan spreker zich niet geheel verenigen.
Men concludeerde, dat de student recht heeft op een beurs. Het systeem van renteloze leningen werd als schadelijk voor student en studie verworpen. Het kwijtscheldingssysteem werd als overgangsmaatregel geaccepteerd.
Spreker is van mening, dat bij deze conclusies een bepaald groepsbelang te zeer voorzat. Waarom zou een student meer rechten moeten hebben dan anderen?
De Regering kan niet zomaar de ene groep rechten (beurzen) etc. geven en de andere niet. Waarom is men tegen renteloze voorschotten? Het beurzensysteem neemt bij de studenten het verantwoordelijkheidsbesef weg t.a.v. de financiëring van hun studie. Een renteloze lening vindt men bezwaarlijk en lastig. Persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef en Godsvertrouwen is hier volkomen zoek.
Als oplossing ziet spreker het systeem van renteloze leningen. Ieder heeft hiervan de risico’s te aanvaarden. Spreker vreest voor een socialistische beschouwingswijze van student b.v. in het verschaffen van een lening op grond van bepaalde prestaties. Voor zover nodig is het goed, dat de student meer en meer werkstudent wordt. Men drage zelf de kosten, die het lidmaatschap van een gezelligheidsvereniging meebrengt!

Bespreking:
Hieraan nemen deel de amici P. v.d. Zee, de Vries, Wiepkema, Geudeke, van der Helm, de Jong, Ybema, Poelman en Reitsma.
Eerst beschouwt men het probleem theoretische wetenschapsbeoefening tegenover praktische toepassing nader.
Am. Wiepkema poneert, dat de universiteitsidee meer verbonden is met de wetenschapsbeoefening. De Hogeschool is meer practisch gericht.
Am. P. v.d. Zee voegt daaraan toe, dat men in de practijk voorkeur heeft voor Hogeschoolmensen.
Am. Wiepkema geeft toe, dat de meer beschouwende opleiding bezwaren heeft.
In grote bedrijven, merkt am. P. v.d. Zee op, verlangt men practici als manager, geen universiteitsmensen.
Aan de praeses ontgaat de pointe van de discussie.
Am. P. v.d. Zee licht hem in, dat het hierom gaat: Waarheen, naar Universiteit of Hogeschool?
De amici bepalen nu hun aandacht bij de vraag: Wat is wetenschapsbeoefening?
Am. Wiepkema formuleert het aldus: Doorzicht en inzicht in de werkelijkheid op grond van vooronderstellingen, die de waardering van gegevens bepalen.
Am. v.d. Helm meent, dat het aannemen van vooronderstellingen het zoeken naar de waarheid belemmert.
Am. Wiepkema poneert de geloofswaarde van vooronderstellingen. Als praemisse hebben we de Bijbel. We moeten de feiten hiermee in overeenstemming brengen.
Am. de Jong stapt dan over op het eigenlijke onderwerp, de sociale status van de student. Goed studeren, goed student zijn, en bovendien nog werkstudent zijn: de student die aan deze eisen voldoet, is wel een fenomeen!
Am. Wiepkema stelt als oplossing voor een werkstudentschap in beperkte vorm, met als aanvulling renteloze leningen.
Volgens am. Reitsma is studeren al prestatie op zichzelf. Is het nodig, dat daar ander werk aan toegevoegd wordt?
Am. Wiepkema wil beginnen met een renteloze lening, annex met beloning van prestaties in eigen vak o.a. door assistentschap. Dit leidt tot selectie, maar deze acht am. Wiepkema strict noodzakelijk. De fouten, die deze selectie aankleven, zijn talrijk. Men moest, aldus am. Wiepkema, reeds op de middelbare scholen beginnen te selecteren onder a.s. studenten.
De bevoorrechting van de student door beurzen acht am. Wiepkema ongegrond.
De praeses is van oordeel, dat het verwerven van een functie niet het enige doel moet zijn van studie. Doorgeven van cultuurwaarden, interesse in wetenschap zijn ook kanten van het student-zijn! In de visie van am. Wiepkema, aldus de praeses, komt de wetenschap op het tweede plan. Doch de wetenschap is niet secundair. Ze is de richtende kern van de maatschappij.
Am. de Jong vestigt de aandacht op de verdeling van de mensen in beschouwend en practisch aangelegden. Een criterium, waarmee men in Amerika pleegt te werken!
Am. Wiepkema constateert, dat als men de practijk centraal stelt, de wetenschapsbeoefening te wensen overlaat. Toch moet de student de eis gesteld worden, dat hij zelfstandig en critisch denkt! Moeilijk is het een synthese tot stand te brengen tussen practische en factische wetenschapsbeoefening.

Liebe in Mai (G. v.d. Zee)

Het is nu tijd voor een luchtig wijsje, na alle zwaarwichtigheid. Enige algemene notities over  de “Liebe in Mai” dienen ter verduidelijking van het grondthema van de lezing, dat speelt binnen de interval van Liebeslust tot Liebesleid, van maieur tot mineur, van contactliefde tot liefde op lange afstand.
In serieschakeling gezet worden de attributen van de liefde op lange afstand. De franke en onbewimpelde contactliefde steekt hier fris bij af. Spreker adstrueert zijn ideeën aan de hand van de cyclus “Dichterliebe” van Heinrich Heine.
Hij gaat uiteindelijk over tot een gulle afrekening met de liefde op lange afstand, debet en creditposten in een gedicht uit eigen pen tesamen boekende. Hij concludeert tot onverbiddelijke en pakkende liefde van hart tot hart niet alleen, maar van mond tot mond, en besluit zijn lezing met de wens, dat de IXNAΘON-leden een vloed van ware liefdezeeën mogen proeven.

Bespreking:
De praeses is nauwelijks in staat zijn dankbaarheid jegens de lezingmaker vorm te geven, doet het toch maar.
Am. v.d. Helm meent, dat de liefde op afstand als overgangsfase in het liefdesproces zeker haar eigen waarde heeft.
Am. v.d. Zee: Worde de liefde afgestemd op de behoeften van deze tijd! Ziel tot Ziel  en Hart tot Hart en lippen op lippen! Deze nuchtere tijd heeft baat bij liefde in contact.
Am. v.d. Helm’s lectuur bevatte iets van een reizende Amerikaanse dame, sprekende op congressen en kransen in Europa. Volgens deze dame had de liefde op afstand haar tijd gehad, en zouden tonelen als de Sabijnse maagdenroof enigszins geciviliseerder een heropvoering verdienen.
De praeses geeft een toelichting op der liefde fijnstructuur. Zie de liefde op afstand als projectie van de contactliefde op groter vlak! Dimensievergroting is hiervan het gevolg, en het lijnenspel der liefde is dan beter te volgen.
Am. v.d. Zee trekt de praeses niet na in streepjesland. Hij erkent dat de wisselwerking van contactliefde en liefde op afstand dramatische spanningen kan oproepen, maar gunt die graag anderen. Zijn bedoeling was het slechts, een persoonlijke mening weer te geven, die misschien wel ergens weerklank zou vinden.
Am. Geudeke is heel overweldigd door de lezing. De motieven van zijn lang wegblijven van de vergadering vielen in hetzelfde vlak als waar am. v.d. Zee projecties op maakte. Hij geeft de vergadering een proeve van dichtkunst door Pieter de Gruyter ter beoordeling.
Am. v.d. Zee is hier buitengewoon verrukt over. De Gruyter’s zender is op zijn ontvanger afgestemd.
De praeses vindt am. v.d. Zee’s opmerking onbevredigend en geeft hier aldus uiting aan: Wel de Gruyter, maar geen 10%.
Am. Knol legt de vergadering de uitvloeisels van de liefde in de natuur voor: “In Mei, dan leggen alle vogeltjes een ei” enz.
Am. v.d. Zee: Een ieder zij vrij in eigen mening. Alle heilige huisjes en alle nestkastjes moeten we beschermen! Wat koekoek, grutto en dergelijke uitkuren in Mei boezemt hem weinig belang in.
De praeses merkt op: Dat woord ‘Griet’ maakt een sentiment los in ons hart. De naamgeving van dit dier sluit aan op de schakeling in contactliefde en liefde op afstand. We moeten open staan voor gesprek! Dieper moet worden ingegaan op de “Liebe in Mai”. Mijnheer Bas’ mening hierover heeft een tolk in am. Geudeke’s weergave van een zijner poëmen. Mijnheer Bas is het eens met de contactliefde.
De praeses dankt am. v.d. Zee voor het gebodene. Hij weet zich verrijkt.

Socialisme (J. Poelman)

Het Socialisme dient zich heden ten dage met weidse leuzen en verstrekkende pretenties. Als communisme op muiltjes is het wel bijzonder gevaarlijk, Historisch inzicht in deze materie is eerste vereiste. In 1789 en volgende jaren zegeviert de leer van het natuurrecht, de prediking van vrijheid, gelijkheid, broederschap. Wantoestanden op het land doen een stroming ontstaan; industrialisatie is hiervan het gevolg. Echter ook in de stad zet het pauperiseringsproces van de arbeiders door; de kapitalistische productiewijze krijgt de overhand. Kapitalisme en ellende der arbeiders komen tegenover elkaar te staan. In Engeland verschijnen tijdens de Industrious Revolution de eerste tekenen van Socialisme. Haat tegen de werkrovende machines leidt tot vernieling en brandstichting, die streng worden gestraft. Er ontstaat loonslavernij. Engels, Byron en Thompson hebben hier een open oog voor gehad. In Frankrijk is het Louis Blanc die een nieuwe productieverdeling propageert. Communisme en socialisme zijn fundamenteel verschillend. Terwijl het socialisme slechts gemeenschap van Grond en Kapitaal nastreeft, wil het communisme alle privaat eigendom afschaffen of omvormen tot bezit van grotere of kleinere gemeenschappen. De heidense wijsgeer Plato ontwikkelde reeds de leer van communisme ten dienste van de heersende stand, in zijn Politeia. De Bijbel kent wel gemeenschappelijk gebruik, geen communisme van productiemiddelen. In de Middeleeuwen deden meningen en practijken van een religieus gekleurd socialistisch communisme opgeld.
De vernieuwende ideeën van de Renaissance op sociaal gebied uiten zich in het genre van de zogenaamde Europese Staatsroman. Een bekend voorbeeld daarvan is de op verstandelijke motieven gebaseerde sociale heilsleer van Sir Thomas More: Utopia.
Sedert midden 17e eeuw gaat men meer stelselmatig en practisch te werk; het natuurrecht is uitgangspunt van sociale bespiegelingen en pogingen. De sociale stelsels van voor de Franse Revolutie waren tot mislukking gedoemd, mede doordat de arbeiders nog niet één front maakten tegenover hun belagers. Doch begin 19e eeuw wordt het anders. Figuren als Saint Simon, Owen, Fourrier, Louis Blanc trekken zich dan het lot der arbeiders aan, vol vertrouwen, dat een vreedzame omwenteling mogelijk is. Saint Simon wenst “the right man on the right place” en staat gesocialiseerde kapitaalconcentraties voor. Fourrier wil phalanges oprichten, werkgemeenschappen bestaande uit plusminus 400 families elk. Hoe deze socialisten zich de overgang van de maatschappij toentertijd naar de nieuwe samenleving precies hebben gedacht, blijkt uit hun geschriften niet.
Owen was er van overtuigd dat omstandigheden en opvoeding het menselijk karakter geheel bepalen. Vandaar zijn ijveren voor het verbeteren van de levensvoorwaarden van de arbeiders.
In de plaats van het utopistisch socialisme treedt echter hoe langer hoe meer het wetenschappelijk socialisme. Proudhon met zijn “La propriété c’est le vol” is een markant vertegenwoordiger van zulk een anarchistisch wetenschappelijk socialisme, dat de staatsmacht door revolutie aan zich wil trekken. Ook de namen van Blanc en Karl Marx genieten grote bekendheid. Het marxisme heeft drie dingen onafscheidelijk verbonden in theorie en practijk: socialisme, proletariaat en maatschappelijke ontwikkeling. Karl Marx c.s. beschouwen een socialistische gemeenschap als een historische noodzaak. Marx’ leer is neergelegd in “Das Kapital” door hem en Engels geschreven. Daarin predikt hij de klassenstrijd. Scherp stelt Marx de tegenstelling bourgeoisie-proletariaat. De “Verelendung” van het proletariaat zal steeds groter worden, totdat ’t kapitalisme door een revolutie ineen stort. Profetisch voorspelde Marx de overgang van de oude naar de nieuwe maatschappij. Marx poneert: het maatschappelijk zijn bepaalt iemands bewustzijn, de zogenaamde leer van het historisch materialisme. Marx heeft van de strijd tegen het kapitalisme een internationale zaak willen maken, getuige zijn oproep: “Proletariërs aller landen, verenigt U!” Hij miskende daarmee het nationale karakter van de diverse socialistische bewegingen toentertijd. Hoogbloei van een op kapitalistische stelsels berustende economie logenstrafte zijn Verelendungstheorie.
De tegenstanders van het socialisme noemen het onverenigbaar met de volkswelvaart; sparen is huns inziens nodig om de productie te bevorderen, en onvermijdelijk is kapitaalvorming hiervan het gevolg. Wordt sparen onmogelijk gemaakt, dan is de prikkel tot arbeid weg. De socialisten zijn daarentegen van oordeel dat geest en productiewijze in de ideale staat zullen samenstemmen door middel van een straffe centralisatie.

Wat leert de Bijbel hierover?  Ze belooft niet de Heilstaat, wel zondenvergeving en de Heilige Geest. De commune van Handelingen 2 en de communistische staat zijn volstrekt tegengesteld. De geest van liefde tot Christus botst met het ideaal van de communistische Heilstaat.
De erkenning van Gods souvereiniteit zal de mensenwaan: we verlossen onszelf! te niet doen en de eeuwigheid verduren.

Bespreking:
Een levendig debat volgt, gevoerd door nagenoeg alle amici. Een kernpunt hiervan is de vraag naar de verhouding van kapitalisme, communisme en evangelie.
Am. de Jong verwijt het Christendom geen sociale stelsels te hebben ontworpen, die een enigszins behoorlijk figuur maken bij die van socialistische en communistische kant.
De praeses merkt op, dat stelsels alleen niet toereikend zijn. Het concrete gebod van de liefde tot God en naaste moet ons doen en laten doordringen.
Enkele amici wijzen erop, dat op het gebied van sociale wetgeving en onderwijs door Christenen vruchtbare arbeid verricht is hier te lande. We hoeven niet leentjebuur te spelen bij socialisten en communisten als we maar niet versuffen, prat gaande op veilige verworvenheden, maar de nood van onze tijd als Christenen durven aanpakken.

 

De massamens (H. Niemeijer)

Spreker vraagt clementie voor zijn lezing. Het is nog niet de juiste vertolking geweest van zijn gedachtengang over de massamens. Via schepping, zondeval komt spreker tot de stelling dat we leven in een periode waarin het type massamens steeds meer naar voren komt. Wat is eigenlijk een massamens, vraagt spreker zich af. Ortega y Gasset noemt het een persoon die zich als een ander gevoelt en zich beschouwt als een nummer, zonder zich er aan te ergeren.
Spreker noemt vervolgens meerdere voorbeelden. In de eerste plaats de massamens in de studentenwereld. Borrel, jazz en dergelijke vieren hoogtij. Er is weinig geloofsvertrouwen en positieve getuigenissen worden weinig meer gehoord op de Sociëteiten. Veel gaan er zonder bewondering door het leven. Er is gebrek aan gemeenschap en een beangstigende richtingsloosheid.
Spreker gaat vervolgens het stadsleven aan een onderzoek onderwerpen. Vooral in de steden heeft men een verlies van persoonlijkheid. Denk aan bios, café, sexuele leven. Verder komt spreker terecht bij pers, radio, huisvesting, industrialisatie. Tegenwoordig is de mens slaaf geworden van het automatisme.
Ook de maatschappelijke kringen zijn slachtoffer geworden. Denk aan de mannen der wetenschap, die zich gaan specialiseren. Slechts op een nauw terrein bewegen ze zich. In zekere zin al massamensen. Tegenwoordig kan men de specialist noemen deels wetende, deels onwetende.
Spreker staat nu stil bij het kiesrecht. Vroeger werd door een selecte kring een Staatsbestuur gevormd. Nu heeft ieder stemrecht. De massamens dringt hier ook door. Stuwkracht van het volk wordt hiermede vernietigd.
Na deze punten geeft spreker ons het Bijbels standpunt weer, waarin ons wordt gewezen dat alles ontbonden zal worden. Niets zal zeker meer zijn, behalve het Geloof in God. Zal ik nog Geloof vinden, zegt Christus. Dit moet ons tot bezinning brengen en doen letten op de tekenen der tijden.

Bespreking:
Meerdere amici nemen aan het debat deel, waarin am. Niemeijer tot de scherp gestelde conclusie komt dat de van God afgedwaalde mens in wezen de massamens is.
Hiertegen wordt stelling genomen door meerdere amici, die de antithese massamens-Christenmens niet als antithese kunnen beschouwen.