Am. Knol kondigt in zijn inleiding aan dat z’n betoog misschien wel iets te medisch zal zijn wat echter, gezien de aard van het onderwerp, onvermijdelijk is.
Reeds lang vermoedde men samenhang tussen lichaamsbouw en geestebouw volgens spreker. Wat de lichaamsbouw betreft, zijn er meerdere indelingen naar aanleiding daarvan gemaakt door o.a. Fransen, Schaldon (??) en Kretschmer welke laatste de mensheid verdeelde in asthenische, atletische, pycnische en dysplastische typen. De typering door Kretshmer onderwerpt spreker nu aan een nadere beschouwing. Wat de psychische zijde betreft, de pycnici vertonen neiging tot manische depressie, terwijl de asthenici en athletici naar schizofrenie neigen. Ook het sexueel gedrag verschilt bij de onderscheiden typen: pycnici – evenwichtig sexueel leven, asthenici – onevenwichtig en dan òf weinig ontwikkeling òf excessief, ongeremd. Invloed op de typen door endogene (erfelijke) en exogene factoren (arbeid, omgeving, voedsel, ziekte)
Uitgaande van de psychische aspecten blijken we bij de cyclothymen de pycnici te kunnen onderbrengen terwijl tot de schizothymen de rest is te rekenen. Am. Knol zet nader uiteen de karaktereigenschappen bij het cyclothyme en schizoïde temperament, die bij elk in 3 groepen zijn samen te vatten welke als hoofdkenmerk bezitten resp. gemoedelijkheid-vrolijkheid-zwaartillendheid en ongezelligheid-fijngevoeligheid-goedmoedige domheid. Spreker licht deze trekken nader toe en wijst er op dat het hier de uitersten betreft. Men moet in normale mensen niet allerlei dingen herkennen die ook bij krankzinnigheid voorkomen aldus am. Knol, die verder de cyclothyme en schizoïde “doorsnee-mens” belicht en tot de volgende indeling komt tenslotte:
Cyclothymen: plaagzieke opgewekte mensen, oppervlakkig òf humoristisch die tevreden zijn met hun leventje òf stille gemoedsmensen die gauw ontroerd zijn.
Schizothymen: fijngevoelige aristrocraten, met weinigen omgaand en kwetsing niet merken latend òf “weltfremde” idealisten – vaak intelligent òf stille, onderdanige zwijgzame typen.
Bespreking:
Am. Krolis vraagt of er een wetenschappelijke verklaring is voor de overeenkomst tussen lichaamsbouw en karakter, wat am. Knol niet zonder meer durft bevestigen.
Verder komt ter sprake de invloed van het milieu en andere indelingen.
Volgens am. Knol is de erfelijkheid de voornaamste factor, hoewel een exogene factor als het milieu zeer zeker invloed heeft.
Wat is nu evenwel het nut voor de praktijk?
Am. Knol noemt enkele voorbeelden: de gemakkelijk afleidbare pycnici beter niet in een drukke omgeving hun werk verrichten.
Nadat tenslotte nog wat gediscussieerd wordt over het verband tussen bouw en type wijst am. Knol er nogmaals op dat men niet moet concluderen dat het ene type van meer nut is dan het andere. Beiden hebben hun taak en plaats in de gemeenschap.