Het misdadige kind (J. Oosterhuis)

Spreker stond eerst stil bij de drijfveren die tot misdaad voeren, om dan na te gaan wat het doel van de opvoeding is. Dit doel is: het driftwezen te beperken, want het kind is asociaal. Een rem is dus nodig om die beperking tot stand te brengen. Er zijn verschillende factoren die deze beperking in de weg staan, voorbeelden hiervan zijn:
1) verwaarlozing (te slecht en te goed).
2) lichaamsgebreken (verminkt en heel mooi).
3) bepaalde gebeurtenissen (films, vrienden, enz.).
4) psychische stoornissen (abnormale wrokgevoelens en schuldgevoelens).
Grote invloed gaat uit van het milieu. Kinderen zijn in wezen onschuldig d.w.z. even zondig.
Als therapie gaf am. Oosterhuis aan: niet verontschuldigen, maar gemeenschapszin aankweken. Er moet ook geen sprake zijn van vergelding alleen.
De eigenlijke ontwikkeling van de kinderbescherming dateert van 1905, toen Pro-Juventute werd ingeschakeld. In 1921 kregen we kinderrechters en in 1922 de voorwaardelijke veroordeling. Voor lichtere gevallen werden gezinsvoogden benoemd. Bij zwaardere volgde de ontzetting uit de ouderlijke macht en werd de jeugdige boosdoener naar een rijksopvoedingsgesticht gestuurd.
Doel van deze opvoeding werd: terugbrengen in de maatschappij. Voor meisjes was dit moeilijker, omdat enkele tientallen jaren geleden voor hen nog geen beroepsopleiding mogelijk was.
Nog later kwamen de zogenaamde werkkampen, onderscheiden in strafkampen voor ouderen en jongenskampen voor jongeren. De laatste werden naderhand vervangen door zogenaamde vakopleidingskampen.
Tot slot gaf am. Oosterhuis een uiteenzetting van de werkwijze van Pro-Juventute. Dit is een neutrale instelling, die alle gezindten in zich tracht te verenigen. Zij wijst gezinsvoogden aan, onderhoudt tehuizen, enz.

Bespreking:
Am. de Vries zag de situatie zo dat milieu-invloeden secundair waren. De reclassering is niet alleen taak van de overheid, doch zeker ook van de particuliere organisaties.
Over schuldvraag, wraak en vergelding werd nog enige tijd gedebatteerd, vooral in verband met de doodstraf.
Ook hierover werden verschillende meningen geuit.

De Oxford-beweging (A. de Vries)

Spreker behandelt achtereenvolgens de geschiedenis en de beginselen.
Geestelijke vader was Frank Buchman, die na onenigheid met zijn superieuren naar Engeland ging, alwaar hij ontdekte dat zijn bitterheid jegens hen, hem belette tot zielerust te komen. Dit was één der oorzaken van het ontstaan van de Oxford-beweging. Hij wilde geen vereniging of kerk, doch een gemeenschap van gelovigen uit alle kerken. Die gemeenschap moet zijn de innerlijke kerk in alle kerken tot verdieping van het geestelijk leven. Om dit te bereiken moet radicaal gebroken worden met de zonde. De groep houdt zich dan ook steeds weer bezig met het probleem: hoe word ik bevrijd van mijn zonden.
Vervolgens worden de beginselen der Oxford-beweging besproken:
1. Overgave aan de leiding der Heilige Geest, met de daarbij horende Stille Tijd, waarin men naar Gods stem luistert.
2. Het delen in belijden. Dit is nodig om recht tegenover God te staan. Valse schaamte moet overwonnen worden, de zonden moeten beleden worden tegenover de naaste. Behalve het delen in belijden, moet er ook zijn een delen in getuigen.
3. De verandering d.w.z. voortaan eigen wil geheel onderwerpen aan Gods wil.
4. Volledige overgave aan God en een radicaal handelen met de zonde.
5. Het goedmaken. Een vrijwillige belijdenis en teruggave stellen de ernst der slechte daden duidelijker in het daglicht dan welk ander middel ook.
6. Geloof en gebed moeten dienen om meer vertrouwen in God te stellen.
7. Liefde, Eerlijkheid, Reinheid en Onzelfzuchtigheid.
8. Groepswerk en getrouwheid. Buchman zegt: Een gesloten front van onderscheidene personen, van verschillend karakter, die éénzelfde boodschap brengen, werkt overtuigend, waar een enkeling vruchteloos werken zal.
Tenslotte waarschuwde de spreker tegen ongemotiveerde critiek, daar er in deze groep beginselen liggen besloten waaraan wij ons allen dienen te toetsen. Daarna las hij nog enkele citaten uit een boek van Prof. den Hartog voor.

Bespreking:
Am. Niemeyer betuigt zijn instemming; toch had hij graag een persoonlijke mening van am. de Vries over de Buchman-beweging willen horen, die om des tijds wille achterwege gebleven was. Hij constateert een gemis aan kerkbesef bij de Buchman-beweging.
Am. de Vries gaat vrij uitvoerig op de bezwaren in. Ook hij voelt het gemis aan kerkbesef, het streven naar informatie binnen de kerken is zelden juist.
Ook tegen de Stille Tijd zijn bezwaren: Zijn de opkomende gedachten zuiver? Er is de kans op eigen, zondige gedachten.
Er zijn nog meer vragen en bezwaren, maar wegens tijdgebrek wordt de bespreking gesloten.

De droom (W. Wielinga)

Een voorval in de droom heeft plaats, waarvan de aanleiding op de een of andere manier is opgekomen als wens of lust [?] van de wakende. Ze kan ons een blik laten werpen in verborgenheden van ons wezen die in wakende toestand voor ons verborgen zijn.
Freud heeft een bepaalde manier van uitlegging. De droom is een product van de geest dat samenhangt met de levenswijze van de dromer.
Dit wordt aangetoond door enkele voorbeelden.
Daarna worden enkele vormen van dromen behandeld. De droom begint meestal met de plaatsbepaling. Hierop volgen de handelende personen. Dit is de expositiephase. Op deze phase volgt die van de verwikkeling. De derde is die van de culminatie. Dit is de phase waarin ’t beslissende gebeurt. Tot slot komt de lysis, de ontknoping.

Bespreking:
Deze is niet erg intensief en kenmerkt zich op ’t laatst door een zekere stijlloosheid. Wat is ’t onderbewustzijn, wat gebeurt er met de ziel na de dood. ’t Ziin vragen waarvoor we geen oplossing kunnen vinden.

Evolutie (P.R. Wiepkema)

’t Is altijd al een probleem geweest: de verhouding tussen schepping en evolutie. ’t Is niet de bedoeling om in dit referaat een oplossing te geven, maar om tot een gedachtenwisseling te komen.
Allereerst, hoe is de evolutie in overeenstemming te brengen met het verhaal uit Genesis? We moeten hier niet vergeten dat de auteur van dit verhaal een kind van zijn tijd was. Hij kreeg van God de waarheid geïnspireerd, maar daar hij een mens en geen schrijfmachine was, gaf hij de dingen weer, aangepast aan zijn tijd. We hoeven dus dit verhaal niet letterlijk op te vatten.
In de tweede plaats wordt ’t onderwerp van geologisch standpunt belicht. Maar als inleiding hierop wordt geconstateerd dat God orde is, of beter Harmonie. In de geschapen materie heeft God de bekende natuurwetten gelegd. En ook de regels van de evolutie. Dus de evolutie bestaat bij de gratie van God.
Nu wordt een reeks van feitenmateriaal genoemd. De bouw van de aarde, ’t planten- en dierenrijk. De fossielen. Uit al deze gegevens spreekt duidelijk een evolutie. Een ander feit is de ouderdomsbepaling van de aarde uit de omzetting van (onleesbaar, waarschijnlijk C14.) en op grond van bodemstructuur. Verrassend is de overeenkomst in ’t resultaat.
In de derde plaats worden de nu heersende theorieën over de evolutie kort besproken. De belangrijkste hiervan zijn de selectietheorie van Darwin en de mutatietheorie van de Vries.
Tot slot wordt gewezen op de tijdelijkheid van de wetenschappelijke opvattingen. Hiervoor worden enkele voorbeelden aangehaald. Zo onderscheidden de Indiërs drie grondelementen, lucht, slijm en gal. En verder de theorie over de generatio spontanea. Maar onafhankelijk van de tijd is ons tot troost voorgehouden 1 Corinthiërs 13:12: “Nu zien wij nog door een spiegel als in raadselen, maar dan zullen wij ten volle kennen.”

Bespreking:
Op dit referaat volgde een uitgebreide bespreking.
Moeten wij de dagen uit Genesis letterlijk opvatten. Deze indeling is tamelijk willekeurig.
’t Begrip dood was niet al in ’t paradijs. Dit moet wel aangenomen worden, want Adam had besef van de straf die hij zou krijgen.
Is de harmonie in de natuur van God of wordt dit door ons zo gezien?
De zuiver theologische opvatting kent geen feiten en sluit evolutie uit. Dit doet de calvinistische opvatting niet.

Wezen en crisis van het Gezag (H. Niemeijer)

Allereerst bepaalde de spreker de  vergadering bij de gevolgen van het loslaten van Gods geboden. De volkomen normloosheid op alle gebieden  van de samenleving. Dat de wereld er nog zo uitzag als ze voor kort was, kwam  alleen door Gods liefde in Christus, voor ons, die ons met God verzoenden. Dat Christus nog niet de handen van de schepping heeft afgetrokken komt, omdat dit pas gebeurt als de laatste gelovige tot zijn Kerk is toegebracht. En om dit mogelijk te maken heeft God de overheid als zijn dienaresse ingesteld, om de aarde voor de chaos te bewaren.
En daarom gaat het met sprongen achteruit. Omdat men dit loslaat. Omdat men andere theorieën heeft gemaakt zoals die van Rousseau en de staatssouvereiniteit. Tot voor kort waren het slechts de geleerden, maar nu is ’t de massa die dit nieuwe geloof aanhangt en dit leidt tot dictatuur.
Hierna ging de spreker in op het bijbels standpunt. Bij z’n hemelvaart heeft Jezus gekregen alle macht op hemel en op aarde. Hier is niet alleen de kerk maar de hele wereld bij betrokken. En hierom plaatst Paulus in Rom. 13 de gezagskwestie. Wie dit ziet kent het verschil tussen enousia: God die als oppersouverein een volmacht geeft en ousia: ’t feitelijk geweld, dat van bv. een inbreker. En in dit licht bezag spreker de gezagskwestie zoals we die gehad hebben in de afgelopen oorlog en nu hebben in de Indonesische kwestie. Er is maar één mogelijkheid voor de goede toekomst, gehoorzaamheid van de overheid aan de [onleesbaar] macht, opdat Gods toorn niet ontbrandt.

Bespreking:
Er volgde een intensieve bespreking waaraan deelnamen de amici: de Vries, Wielinga, Koster, Neuyen, Homan en v.d. Zee.
De gezagskwestie wordt bezien in ’t licht van de afgelopen oorlog, de revolutie in Costa Rica, de Staten Generaal en zelfs waagde men zich op ’t terrein van het gezag in de hemel.
Ook in de bespreking kwam duidelijk aan ’t licht dat ’t slechts door Gods grote liefde voor ons hier op aarde nog te leven valt.

Levensloop Reinhold Niebuhr (H. Homan)

Am. Homan behandelt nu naar aanleiding van enkele punten de levensloop van Reinhold Niebuhr. Het is z’n bedoeling nog enkele lezingen over deze Amerikaan te houden.
Am. Niemeijer vraagt, wat de 4 hoofdbeginselen van R. Niebuhr zijn. 
Am. Homan noemt deze, doch geeft toe nog niet precies door te hebben wat Niebuhr eigenlijk bedoelt.
Am. Wielinga meent, dat de omstandigheden niets toe doen tot de vorming van een genie. Spreker is ook van mening dat het genie z’n eigenschappen met z’n geboorte heeft meegekregen. De omstandigheden waarin hij leeft zijn niet het belangrijkste, echter ook niet zonder invloed.
Het gaat dus om de vraag: Hoe wordt iemand een genie? Wordt hij als genie geboren of wordt hij door de omstandigheden een genie? Zou het laatste waar zijn dan wachten we volgens am. Niemeijer op een handleiding “Hoe word ik een genie?”
Laatstgenoemde wil het anders zien: God heeft de mens met talenten bedeeld, de één meer, de ander minder. Gaat nu de mens woekeren met deze verkregen talenten, dan zal hij ook een plaats krijgen, die hem naar z’n talenten toekomt. Ook de Satan geeft de mens bijzondere talenten en probeert ze dan voor zijn karretje te spannen. Als voorbeeld noemt hij Goebbels.

Bespreking:
Am. Wielinga wil nog weten waar de grens ligt tussen “genie zijn” en “gewoon mens zijn”. Spreker antwoordt dat “genie zijn” ligt aan de scheppende gave die men bezit.
Am.van Hees (praeses van Vera?) vraagt:
1e in hoeverre Niebuhr revolutionair is. Omdat hij op misstanden de vinger legt of omdat hij een omkering wenst van deze maatschappij.
2e In hoeverre is hij beïnvloed door Karl Barth.
Spreker antwoordt dat hij zeer sterk op bestaande omstandigheden reageert. Hij was de eerste die de rotte plek aanwees en daarom kreeg hij de naam van “revolutionair”. Hij wenst dat men moet komen tot het toepassen van het  Christendom in de praktijk. Niet propageert hij een Christelijke staat, doch wel een nieuw systeem, dat tegen de misstanden van zijn tijd ingaat. Bij de Marxistische idealen sluit hij zich niet aan volgens spreker. Hij wil doorstroming van z’n idee in de maatschappij en wil dan secundair komen tot die verbetering. Hij wil een concreet belevend Christendom.
Am. Niemeijer vraagt of Niebuhr profeet was om z’n vooruitziend oog.
Spreker antwoordt, dat we hier inderdaad van een soort 6e zintuig zouden kunnen spreken.
De discussie wordt hierop door de praeses gesloten.

 

Gemeenschap (J.W. Mulder)

(Am. Niemeyer zal in de volgende vergadering vragen of de abactis de lezing van am. Mulder heeft begrepen, daar hij alleen het begin en het eind heeft verslagen. De abactis verdedigt zich dan met de woorden: “het uittreksel van deze lezing komt van de hand van am. Mulder zelf)

Spreker ziet als kernvraagstuk van onze hedendaagse levensproblematiek de verhouding Gemeenschap/individu. Hij gaat in op gemeenschapsgevoel en gemeenschapsbesef. Uitgaande van het driftenleven ziet hij dat drift niet een op zeker inzicht gebouwde handeling is. Drift is leven, onoverlegd, ongebreideld.
Een van de driften is sympathie en wat dat is zien we in een derdeklascoupé. In de tweede en vooral in de eerste beheerst men zijn driften en vermijdt contact. Sympathie is het gevoel van gemeenschap waarbij soort soort zoekt. De bevrediging van de drift der sympathie schenkt intenser levensbesef. Men voelt dat men leeft en wil voelen dat men leeft. Van de sympathie, het gemeenschapsgevoel geldt dat ze alleszins natuurlijk is, maar tevens het harde woord van Jezus: “Indien gij liefhebt, die u liefhebben, welk loon hebt gij?”
Het gemeenschapsbesef onderscheidt zich hierdoor van het gemeenschapsgevoel dat de drift als roeping wordt verstaan.
We spreken hier liever van drang en vervangen sympathie door liefde. Anders wordt dit alles waar het element van de wil de nadruk krijgt in plaats van de drift of de drang dan als roeping verstane wil in de plaats van de gemeenschap. Het nieuwe element is het besluit.
Het verband eist keuze en moed te meer naarmate het meer verband en minder gegeven gemeenschap is.
In onze gemeenschap kennen we het gezamenlijke eigene, bovenal de grote bindingsfactor, ons geloof.
Daarnaast de eis van het gebod der liefde en hierbij valt in ’t niet ons klein geharrewar en plaagzucht, valse schaamte en ongehoorzaamheid.
We kennen deze misstanden en ze lokken onze kritiek uit. De enkele staat verkeerd, hij dringt de gemeenschap in de verkeerde stand. Hij raakt een goede koers kwijt, de massale drang naar gemeenschap drukt de enkeling. Totdat hij aan het grote gebod komt. De drijfveer van het geloof dat niet uit het bloed, niet uit de geest, niet uit de wil is, maar is uit God. Hij zoekt gemeenschap met de mens. Dit beseffend, belevend en uitdragend komt de enkeling tot gemeenschap.

Bespreking:
Am. Wielinga vraagt of spreker ook een oplossing weet voor mensen die zich moeilijk geven.
Spreker vindt een oplossing moeilijk te geven. Maar een eerste vereiste is toch dat ze meer contact zoeken.
Am. Oosterhuis wijst er op dat we als Christenen zo moeten leven dat de wereld jaloers op ons wordt.
Er ontspint zich een levendige discussie over het bestaansrecht van de N.C.S.V en de S.S.R.

 

 

VERA versus IXNAΘON (H. Homan)

Am. Homan geeft in zijn referaat eerst een uiteenzetting over het dispuut en VERA. Hij betoogt in deze beschouwing, dat er een verband bestaat tussen beide en hij komt tot de conclusie dat er een limiet gesteld moet worden aan het aantal leden van het dispuut. Disputen bestaande uit meer dan 20 personen verliezen veel van hun activiteit. Spreker zag VERA steeds als een totaliteit, namelijk als een organisatie, die alle disputen samenbindt, ondanks onderlinge verschillen. De kern van zijn betoog lag opgesloten in de volgende zinsnede n.l.: ‘Dispuut dood – VERA dood’,  m.a.w. het dispuut is de enige voorwaarde voor een al of niet bloeiend VERA. Het karakter van VERA wordt bepaald door het karakter van het dispuut. Hij wijst de dispuutsleden op hun verantwoordelijkheid niet alleen als dispuutsleden, maar vooral als leden van VERA. Om dit te bereiken bindt spreker ieder op het hart toch vooral zo weinig mogelijk de vergaderingen van het dispuut te verzuimen.
Verder legde spreker de nadruk erop, dat we niet zullen vergeten dat we christenen zijn en ook in het dispuut daar naar hebben te leven. Hij stelt hiermee in verband voor elke vergadering met een kleine bijbeloverdenking te openen.

Bespreking:
Am. Mulder vraagt welke religieuze kleur spreker zich denkt voor het dispuut, in verband met een korte bijbelbespreking aan het begin van een vergadering.
Am. Homan is van mening dat we steeds moeten teruggrijpen op de grondslag. We kunnen er niet alleen een koldergroep van maken.
Volgens am. v.d. Woude ziet inleider de zaken te eng. Hij ziet slechts 2 kleuren, n.l. religieus en kolder.
Am. Homan betoogt dat we de kolder zeker niet vergeten mogen. De goede kolder is echter alleen te verkrijgen als er een goede geest heerst.
Am. Wielinga is voor een toelichting bij het Bijbellezen. Hij is van mening dat dit uiteraard door den praeses dient te geschieden, terwijl am. Oosterhuis [vindt dat] alle leden om de beurt deze toelichting zullen geven.
De praeses is van mening dat het gebed de officiële opening [is] en daarna zou de bespreking van een bijbelgedeelte kunnen plaats vinden door een der leden.
De vergadering kan zich met deze gang van zaken verenigen.
Spreker betoogt nog dat de kracht van VERA alleen gewaarborgd is door een intensief dispuutsleven. Word ik lid van VERA, dan is de enige consequentie om mijn uiterste krachten in te spannen voor het welzijn van VERA.

Bezinning en Bezieling (H. Niemeijer)

De inleider doet ons stilstaan bij de tijd waarin het illustere dispuut IXNAΘON is opgericht. Hij beziet de problemen van deze tijd en vraagt hoe de mensheid hier tegenover staat. Inleider wijst erop dat er van de geordende staat en maatschappij niets over is, alles is veranderd in een chaos. De oorlog is niet alleen schuld van het omver werpen der normen, zij heeft het proces slechts verhaast. Men is overgegaan van het wils- naar het gevoelselement. Als voorbeeld neemt de inleider de kunst. Men verheerlijkt nu Picasso. Men is overgestapt van Beethoven op “Give me five minutes more”.
Ook de opvatting “waarom heb ik gelijk en mijn buurman niet” is een typisch symptoom van deze tijd.
Maar als de mens Christen is, is het leven een gevecht op leven en dood met het kwaad. Hij bespreekt de verschillen tussen Christendom en Humanisme en besluit dat er geen synthese mogelijk is tussen Christendom en Humanisme. Wel is er een samenwerking mogelijk in federatief verband.
Sprekend over de kerk en de politiek wijst spreker erop dat alleen de kerk door God met gezag is bekleed en niet de Christelijke organisaties die vaak aan zich trekken wat des kerks is. Machtsvorming is niet het voornaamste, maar het is nodig om te komen tot de staat zoals wij die willen. De organisatie moet middel zijn en geen doel.
Bij problemen behoren we ons af te vragen: wat wil God dat ik doen zal? We moeten niet onze mening maken tot Gods mening, zoals de bezwaarden vaak doen.
De kerk beziet alles vanuit religieus opzicht. Er moet een verdeling van werk komen. Er moet een scheiding komen van kerk en staat en van kerk en politiek.
We doen niet mee aan de leuze: “Beter één man in de kamer die getuigt dan 13 die dat niet doen.” Maar we moeten met voorstellen op tafel komen. Wij christenen zijn nog de enige remmende factor die de wereld tegenhoudt van het verderf.
We hebben voorlichting nodig in concrete gevallen. We moeten weten waarom geen geleide maar wel vrije economie enz. Waarom aan de studie om dit alles te leren. De tijd moet voorbij zijn dat we zomaar door een P.v.d.A-er of communist omver gepraat worden. We erkennen dat we zelf niets kunnen, we hebben alles van God nodig.
Toch gloort de nieuwe morgen reeds. We blijven ons best doen niettegenstaande onze eigen mensen vaak roet in ’t eten gooien.
Met de vermaning: “Beidt uw tijd” besluit de heer Niemeijer zijn lezing.

Bespreking:
De heer Mulder stelt een vraag: De inleider zegt dat een niet Christen niet uitgaat van absolute waarheden. Ook Huizinga in zijn boek: Schaduwen van morgen” noemt dit de grootste armoede. Hoe denkt men daar over in de P.v.d.A.?
Inleider: “Voor niet Christenen bestaat geen absolute norm. Een niet Christen is onconsequent. Ze moeten eigenlijk anarchist zijn. Dat er nog mensen zijn die nog enige waarde ergens aan hechten is alleen aan de remmende invloed van het Christendom te danken.”
De heer van Hees vraagt: in hoeverre inleider de A.R. als primair of secundair ziet en in hoeverre de P.v.d. A.
De heer Niemeijer antwoordt dat het een primair beginsel is dat de Christenen zich moeten organiseren in een partij die op het woord Gods staat. Primair is: de kerk omvat het hele leven, maar de politiek is één stap lager.
Inleider is voor geleide economie, maar is van mening dat hij niet de A.R. mag verlaten, omdat die er niet voor is.
De heer van Hees is van mening dat de inleider er niet onder uit kan dat hij bij een partij gaat door zijn verstand en dat zijn allemaal secundaire beginselen. Hij vraagt zich af waarom zijn oordeel beter is dan dat van een Christen-P.v.d.A-lid.
De heer Niemeijer verdedigt zich door er op te wijzen dat een lid van de P.v.d.A. het program onderschrijft, dat van volkssoevereiniteit spreekt en niet van de overheid als Gods dienaresse.
De heer W. Mulder hoort bijna uitsluitend bezieling en geen bezinning. Hij is van mening dat we te veel onze hartstochten laten gaan. Hij vraagt of spreker de veronderstelde wedergeboorte primair of secundair acht.
Is het primair, kan hij mij dan als Christen aanvaarden en is het secundair, kan men het dan bindend stellen?
Inleider acht het van secundaire aard. Hij is zelf tegen de binding. De synode is begonnen, maar de vrijgemaakten gaan door en maken alles kapot.
De heer van Hees vindt het buitengewoon gezellig op VERA, maar volgens zijn mening doen we niet genoeg. We moeten VERA niet als gezelligheidsclubje zien, maar als noodzaak. We moeten onze krachten volkomen geven tot Gods eer.
De praeses antwoordt dat we somtijds enthousiast en serieus zijn en dan zeggen we wel: “Ik wou dat het zo kon blijven.” Als we weggaan dan leeft het nog iets in ons, maar we vergeten het snel. We moeten het schone ideaal nastreven.
De heer Dijken snapt de heer van Hees niet. Hij vraagt of we er een J.V. van zullen maken. Moeten we tot het uiterste overgaan en altijd met vrome gezichtjes tegenover elkaar zitten?
We moeten de kolder niet als doel stellen is de heer van Hees van mening.

Het voor en tegen van de groentijd (“Inleider”)

De inleider begon met de voordelen, die hij er in zag, te noemen. Hij noemde o.a. de vlugger kennismaking tussen de ouderejaars en de groentjes, want zo zei hij: “De meeste groentjes zoeken alleen maar contact met hun jaargenoten, zodat de vereniging tenslotte uit aparte, tamelijk los van elkaar staande lagen zou gaan bestaan.” Verder wees de inleider er ook even op dat de foeten nu meteen goed in aanraking komen met de aanvallen op hun geloof die ze in de toekomst ongetwijfeld zullen krijgen. Doordat ze er nu mee in kennis gebracht worden zullen ze zich ongetwijfeld trachten te wapenen tegen deze aanvallen, nu ze het nog kunnen.
Hij noemde vervolgens enige dingen in de ontgroening die volgens hem geen nut afwerpen zoals o.a. het haarknippen. Hier werd de inleider in de rede gevallen door één van de leden die er wel nut in zag. Verder vond hij het lange dagen maken ook weinig nut hebben, waar prompt weer verschillende reacties op kwamen. Tenslotte noemde hij nog de vaak zinloze opdrachten die gegeven worden.

Bespreking:

Er volgde een goede discussie op die echter soms te rumoerig werd t.g.v. onderlinge discussies.