Dit artikel stond in mei 1967 in de ICHNATHONAAL. Am. Jansen heeft dit waarschijnlijk ook bedoeld als discussiestuk voor een viside.
(Hij is een aantal jaren later bij een auto-ongeval in Tunesië om het leven gekomen)
In dit stukje zullen enkele verouderde ideeën over het communisme opnieuw worden bekeken. Veel mensen identificeren het communisme met een groot monster, dat elk moment toe kan springen om ons te vermorzelen.
Dit idee is o.a. ontstaan door:
1) een vooroordeel en ongerechtvaardigd vertrouwen (omgekeerd bestaat er in de communistische wereld een vooroordeel over onze maatschappij), die te weinig rekening houden met de verandering in de wereld.
2) de geslotenheid van de communistische wereld achter het IJzeren Gordijn, die een goede communicatie belemmert.
Dit kan ertoe leiden, dat we de communistische wereld als één pot nat gaan zien. Hier onder wil ik drie belangrijke stromingen onderscheiden:
a. Het “vrijzinnige” communisme (bv Joegoslavië), dat een sterk onafhankelijke koers vaart. In Joegoslavië is bv het particuliere eigendom in enkele ondernemingen hersteld. In Tsjecho-Slowakije is men pas geleden begonnen te experimenteren met een vrijer economisch systeem.
b. Het gematigd communisme (de Sovjet Unie). Hoewel de communisten in de jaren na de Russische revolutie van 1917 het idee hadden, dat het communisme alleen door middel van geweld verbreid kon worden, heeft men deze lijn na de tweede wereldoorlog langzamerhand verlaten, omdat men is gaan zien, dat er na een derde wereldoorlog geen overwinnaar meer zal zijn. Bovendien heeft men toegegeven, dat verbetering van de positie van de arbeiders ook langs vreedzame weg kan plaatsvinden. Dit wil echter nog niet zeggen, dat de Sovjet Unie geen communistische bewegingen in niet-communistische landen zal steunen of een opstand in, wat zij als haar invloedssfeer beschouwt, niet zal neerslaan. Vanuit het standpunt van de Sovjet Unie bekeken had zij even veel recht om de Hongaarse opstand neer te slaan, als de Amerikanen nu menen te hebben om in Vietnam in te grijpen (waarmee ik het Russische optreden volstrekt niet wil goed praten).
Naast een constructie-politiek (de conferentie van Tasjkent) zijn de Russen ook bereid tot risico’s op politiek gebied (de raketten op Cuba). Dat het in Rusland zeer moeilijk is om een verandering door te voeren, blijkt onder andere uit de jarenlange strijd, die prof. Liberman heeft moeten leveren om het winstprincipe ingevoerd te krijgen.
c. Het harde communisme (China).
De Chinezen zijn nog steeds de mening toegedaan, dat het communisme door middel van geweld over de wereld verbreid moet worden. Men moet hierbij niet vergeten, dat de tegenwoordige Chinese machthebbers een uiterst lange en harde leerschool van revolutie en oorlog hebben doorgemaakt (vanaf 1927, toen Tsjang Kai Sjek door een staatsgreep aan de macht kwam, tot 1949, toen de Chinese Volksrepubliek werd uitgeroepen; van plm ’44-’47 was er een onderbreking tijdens de gewapende vrede met de Nationalisten). Het is te verwachten, dat de volgende generatie Chinezen, die de revolutie niet heeft meegemaakt, wat gematigder zal denken (vergelijk bv het Rusland van 1917 met dat van 1967). Bij China speelt ook nog een belangrijke rol het feit, dat dit land decennia lang een kolonie van veel West-Europese landen en Japan is geweest, wat voor een groot deel de sterk anti-westerse houding van China verklaart.
Als we geconstateerd hebben, dat de Sovjet Unie niet meer in het offensief zal komen tegen ons, moeten we concluderen, dat de functie van de legers (ook in Oost) sterk verminderd is. Het heeft dus weinig zin ze uit te breiden, er zijn zelfs gebieden, waar ze geheel afgeschaft zouden kunnen worden (bv Europa). Wat China betreft zou ik willen opmerken, dat we van ons nucleair wapenarsenaal slechts een heel klein deel nodig hebben, om de strategische balans ten gunste van ons te laten doorslaan, omdat China offensief zwak is.
Hoe staat het met de functie van het leger om bepaalde politieke doeleinden te verwezenlijken? In de stabiele (= rijke) landen is deze functie veel kleiner dan in de niet-stabiele (arme). In de arme landen zal het leger dan ook alleen afgeschaft kunnen worden als er een waarborg wordt gegeven voor de stabiliteit.
Zowel oost als west zeggen, dat ze naar ontwapening streven; geen der partijen is, door zijn wantrouwen tegenover de andere, bereid de eerste stap te doen. Opnieuw een demonstratie, hoe moeilijk het is, om het eerste schaap uit een bekend spreekwoord over de dam te krijgen.
Als we bereid zijn wat verder te kijken dan onze neus lang is, zullen we een grotere tegenstelling dan die tussen oost en west zien, namelijk die tussen noord en zuid, rijk en arm. Het geld, dat we tot nu toe besteed hebben aan defensie, zou veel beter benut kunnen worden om deze nieuwe tegenstelling op te heffen. Het is tragisch om te zien, dat de argumenten voor de ontwikkelingshulp vaak nog op economisch en politiek gebied liggen, in plaats van op het menselijke. Als voorbeelden zou ik willen geven:
1) De ontwikkelingshulp van de Verenigde Staten is de laatste jaren achteruitgegaan als gevolg van de verminderde spanning tussen dit land en de Sovjet Unie.
2) Bij de hulp van het bedrijfsleven wordt teveel op het winstprincipe gelet: de laatste jaren moest door de ontwikkelingslanden een kwart van de verkregen hulp direct worden terugbetaald in de vorm van rente en aflossing. De Sovjet Unie geeft bv alleen maar leningen, geen schenkingen.
Te veel wordt er nog gedacht: “Ontwikkelingshulp is heel mooi, zolang het ons geen geld kost”.
Als orgaan voor het verlenen van hulp zouden de Verenigde Naties kunnen optreden; dit is beter dan bilaterale hulp, omdat hierbij het politiek karakter van de hulp naar voren kan komen.
Hierboven zijn in het kort enkele hoofdzaken van de oost-west- en de ontwikkelingsproblematiek (?) ter discussie gesteld. Vooral over de ontwikkelingshulp zou gemakkelijk net zo’n stuk geschreven kunnen worden. Volgens mij zijn beide onderwerpen heel geschikt voor een viside.