GROENTIJD (P.J. Holen)

Groentijdsdiscussie, nu aan de hand van het volgende stencil van am. Holen:

Naar mijn mening was de groentijdsdiscussie op de IXNAΘON-vergadering van 2 mei j.l. erg onduidelijk, waarschijnlijk ook door onwetendheid t.a.v. dit punt bij de jongerejaars, daarom hier een stencil dat hopelijk tot verduidelijking zal leiden (Beschermvrouw sta ons bij)

I Groentijd: psychologisch gezien: Een groep ontstaat door en is dankzij een binding van de leden in de gemeenschappelijk aanvaarde waarden. Dit is tevens een goede basis voor vriendschapsverhoudingen, dit is ook gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, interessen en activiteiten. Door het overdragen van waarden en het conformeren van gedrag ontstaat een grote kans op vriendschap, ook door intensieve interactie.
II Groentijd sociologisch: Kenmerken van het overdragen van een groepscultuur aan nieuwelingen zijn:
i Er wordt een sociale afstand geschapen tussen beide partijen.
ii Er is een mate van negatieve interactie tussen beide partijen; sterke “wij-gevoelens“ bij de groep.
iii. Er wordt een rangsverschil tussen beide partijen tot stand gebracht.
Gevolgen hiervan:
a. de noviet zal zich een hogere status willen verschaffen om er ook bij te horen; hij zal daartoe normen en waarden van de groep overnemen.
b. door zijn lagere status zal hij de initiatieven van de ouderejaars die zijn gedrag een bepaalde richting willen geven eerder als juist aanvaarden en ze navolgen.
III Groentijd sociaal-psychologisch: Groenen is: overdragen van de cultuur die bij de ouderejaars bestaat.
We beschikken over experimentele onderzoekingen van Gerrard in 1953 en Gerrard en Matheusen in 1966. Gebleken is dat
a) als een groep attractief is, is er meer kans op conformering.
b) naarmate de initiatie moeilijker is wordt de groep positiever gewaardeerd.
Conclusie voor de D.N.C.:
Ad a) de novieten leren wat de attractiviteit van ons dispuut is, dit is
1) haar activiteiten: hier dus kennis mee laten maken; dit kan op voet van gelijkheid.
2) het deel hebben aan de vriendenkring, de groepscultuur van ons dispuut; dit kan alleen op voet van ongelijkheid.
Ad b) het mag de noviet wel een beetje moeilijk worden gemaakt, daardoor zal IXNAΘON zeker niet impopulair worden.

Nu de vraag: wat is onze groepscultuur. Dit is moeilijk onder woorden te brengen, omdat het moeilijk is zich er bewust van te worden wat je van anderen onderscheidt. Toch kunnen we alvast een paar dingen noemen bijv. onze attituden t.o.v.
a) de IXNAΘON-pi(l)s.
b) HAAR met kapitalen.
c) de vrouwelijke disputen.
En bijv. onze mores zoals het
a) IXNAΘON HÓÓG.
b) de manier van vergaderen en alle mores t.a.v. kleding, het te laat komen.
En straks kan de IXNAΘON-band weer verstevigd worden doordat we weer over een eigen ruimte beschikken waar we ons zelf kunnen zijn.

Om deze groepscultuur over te brengen is het nodig dat dit gebeurt op voet van ongelijkheid. Anders wordt het gewoon een overbrengen van bepaalde zaken waar men al dan niet, maar waarschijnlijk niet waarderend tegen over staat. De noviet zal dan misschien zeggen: gunst, wat een flauwe kul, daar doe ik niet aan mee.

Ik wil nog even ingaan op het verschil tussen VERA en IXNAΘON, wat de groentijd betreft. Hierbij wil ik aansluiten bij am. Schrage die in zijn artikel een verschuiving constateert van de vereniging naar de utilitaire sfeer, VERA zal zich vooral moeten toeleggen op de vorming en studie. Dan moeten de disputen zich dus gaan ontplooien in de commutatieve sfeer, dus kleine gezelligheidsverenigingetjes worden. Dit is IXNAΘON m.i. al en ze zal dit moeten blijven door haar eigen karakter te houden en dus cultuur overdracht op basis van gezagsverhouding van de groep t.o.v. de novieten. Dit is bij VERA niet meer nodig, deze vereniging heeft natuurlijk ook een eigen identiteit bijv. protestants-christelijk, middenstandersmilieu, veel Friezen, goede lezingencycli, maar men kiest zo’n vereniging en er is volgens mij geen groepscultuur over te dragen, omdat de groepen heterogeen zijn, en de vereniging te groot. Maar bij een dispuut wordt men ingedeeld, en wil men zichzelf blijven, dan zal zij haar groepscultuur moeten overdragen.

Samenvatting
De functies van de groentijd:
1.   Handhaving van discipline, eventueel met behulp van een herkenningsteken. Dit alleen voor de grote groep, niet voor een dispuut.
2.   Als kennismakingstijd van de personen en de gebruiken en instellingen bijv. communicatiesystemen binnen de groep, dus overdracht van kennis, ook dit kan op voet van gelijkheid.
3.   Als men er van uit gaat dat de groep, bijv. IXNAΘON een stel vrienden zijn, in ieder geval een prettige groep, zelfs al suggereert men dat alleen aan de novieten, waarvan men moet proberen lid te worden, dan zal het lidmaatschap dat men uiteindelijk verwerft op hoge prijs worden gesteld en is grotere activiteit van nieuwe leden te verwachten. Dat hier een groentijd (met gezagsverhoudingen dus) wel op zijn plaats is mag uit het voorgaande blijken.
4.   Het “verinnerlijken” van de groepswaarden en –normen, hiervoor is weer groentijd nodig.

Dus voordelen van ongelijkheid:
1.   Versterking van de natuurlijke ongelijkheid, die toch al bestaat.
2.   Betere identificatie met de groep en haar cultuur.
3.   Er wordt meer van de ouderejaars gevergd, want hij moet in de individuele gesprekken zijn gezag waar maken, anders gaat hij af als een gieter.
4.   De ouderejaars die individueel liever op voet van gelijkheid groent kan dat altijd doen, andersom niet. Dus daarom tegen de vooronderstelde ongelijkheid.
Bovendien zullen aan de ouderejaars die groenen op voet van ongelijkheid bepaalde richtlijnen worden gegeven bijv. geen karweitjes opknappen als daar niet tevens een intensieve interactie mee gepaard gaat.
Ouderejaars die hun rechten te buiten gaan naar de mening van de DNC zal het groenrecht worden ontzegd.
Maar in vroegere tijd toen het dispuut ook al op voet van ongelijkheid groende, bleek wel dat er practisch nooit onprettig gegroend is; waarom zou het nu gebeuren?
5.   Het spelelement: de groentijd is een spel dat juist in de kleine groep zeer goed bedreven kan worden. Het zou jammer zijn als we dit spel kwijt zouden raken.

P.J. Holen, h.t. praetor van de D.N.C.

 

IXNAΘON?! (M.A. Hemminga)

Am. Hemminga trekt een vergelijking tussen de leden van het abel dispuut en een complexe atoombinding, am. Smit is de uraniumkern, eerstejaars zijn de elektronen, de tweedejaars de protonen, etc.
IXNAΘON is een mooie vrouw. Je wilt bij IXNAΘON zijn, maar ook bij een mooie vrouw, liefst er helemaal in. Dat is trouwens een te emotioneel beeld.

Conclusie: IXNAΘON betekent een synthese van twee modellen, Groot molecuul < deeltjes en mooie vrouw < emotie.

Tenslotte Vivat IXNAΘON, IXNAΘON Hoog!

(Geen bespreking)

Plaats en taak van de Christen-student in de maatschappij (ds C. de Kruijck)

Wat is zijn taak?
1e Studeren zonder meer is zich intens bezighouden met alles, wat hij tegenkomt, praktisch en theoretisch.
2e Hij is er om te getuigen van de Heer die de naam Christus droeg.
Getuigen: verklaring afleggen, getuigen van Christus en zijn visie hierop.
Student: is hij met studeren bezig?
Christen: is hij met Christus bezig?
Samengaand:
1e kritiek
2e plaats verwerven en bewijzen. Dit moet niet krampachtig gebeuren: de kreet “als je Christen bent moet je anti zijn” houdt in dat je niet meer bezig bent, maar behoort tot een clan. Aan de andere kant het bang zijn voor het verliezen van de eigen mening.
Conclusie: Je moet eerlijk zijn t.o.v. jezelf; je niet opsluiten in een christengemeenschap; alles onderzoeken met je kritische houding, maar ook met je Christen zijn.
Maatschappij: Niet zeggen dat je er buiten staat (niet als tegenstelling met de oudere generatie) maar proberen je er mee bezig te houden: student en Christen neemt daarbij een bijzondere plaats in.
Kritisch bezig zijn: Vanuit welke noties? Niet het aanhoren van allerlei meningen en kreten en daaruit je niet zeker voelen en van daaruit je houding bepalen. De confrontatie met de problemen binnen de universiteit is een unieke kans om je houding t.a.v. deze materie te bepalen.

Bespreking:
Am. Hemminga:
1) Is van mening niet in bepaalde visie op bepaalde zaken mee te gaan.
2) Je kennis kun je op verschillende manieren in de maatschappij toepassen.
Ds de Kruick: “Je moet met een bepaalde visie bezig zijn zonder het vasthouden aan de clan.” (anti- en/of pro-houding)
Am. de Vries ontdekt een inconsequentie, nl. gerechtigheid-ongerechtigheid; dus toch bepaalde visie vasthouden.
Ds de Kruick: “Iedereen gaat te werk met een bepaalde achtergrond.”
Am. Hemminga is van mening dat je alle achtergronden gewoon moet loslaten om je te verdiepen in bepaalde zaken die in strijd zijn met je eigen achtergrond.
Am. Holen: “Je kunt geen wetenschap bedrijven met bepaalde eigen achtergronden.”
Ds de Kruick: “De methode van je toepassing is belangrijk.
De discussie verdiept zich verder in Revolutie, Rassendiscriminatie, Nato, Begroting en Zending.

 

Ontwikkelingshulp (F.H. Koster)

Am. Koster begint zijn lezing met het noemen van achtergronden voor de veranderingen tussen ontwikkelingsgebieden en de rijkere landen:
1. Het klimaat geeft verschillen.
2. Er is rassenverschil.
3. Religieuze verschillen.
4. Verschillen in economie etc.
De eerste twee verschillen zijn blijvende verschillen. De twee laatste kunnen gedeeltelijk veranderd worden. Aan de hand van een uitgebreide hoeveelheid literatuur geeft am. Koster aan op welke manier de verschillen minder scherp kunnen worden gemaakt. Als katalysatoren voor een goede verandering noemt hij: vrouwen, verlangen naar kennis, bankiers, leger. Hij besluit met de vraag waarom ontwikkelingshulp moet worden geboden. Als motieven hier voor noemt hij:
1. Voorkomen van oorlog (opheffen van jalouzie)
2. Christenen doen er so wie so aan.

Bespreking: 
Na een literatuurbespreking werpt de praeses de vraag: “Waarom ontwikkelingshulp?” in de vergadering.
Enkele amici zijn het niet eens met de motieven van am. Koster en uiten hun bezwaren.
Praeses dankt am. Koster voor de lezing en keurt het voorstel van am. Koster om nog een viside over dit onderwerp te houden goed. Hij verheugt zich er al op.

Klassejustitie (mr E.G. IJspeert)

Vooraf leest praeses een artikel van mr. N.E. Algra in het Nieuwsblad van het Noorden van maart 1967

Am. IJspeert voelt zich alsof hij van achter de balie spreekt. Hij zou beter iets gezegd kunnen hebben over de verkiezingsuitslag. Desondanks is het hem een eer dit illustere gezelschap te mogen toespreken.
Voor de niet-juristen verduidelijkt mr. E. G. IJspeert enkele begrippen.
a)  kantongerecht: overtredingen van strafrecht.
b)  rechtbank: misdrijven.
c)  5 gerechtshoven.
d)  Hoge Raad (Den Haag)
e)  krijgsraden (speciaal).
f)  in ontwikkeling: administratieve rechtspraak – b.v. over sociale wetgeving.
g) civiel recht – geschillen tussen burgers onderling (huurkwesties)

“Definitie” van de klassejustitie: men denkt aan rijke en arme man, waarvan de eerste minder straf krijgt voor hetzelfde misdrijf (niet: overtreding). De rechter is rijk en een vriendje van de rijke.
Mr. Algra beweert in zijn artikel dat Nederland een typische klassejustitie heeft.
Dit is niet nieuw. Dergelijke artikelen zijn onsympathiek, hebben vlammende koppen en hebben de toon van volksmenners. Bij zaken als “Tres” en “Provo” moet je niet direkt concluderen dat er klassejustitie aanwezig is.
Een belangrijke vraag is: is er opzet in het spel. Er is een groot spectrum: opzet, oogmerk, bedoeling, zware schuld, lichte schuld, afwezigheid van schuld, waartussen nog gradaties mogelijk zijn zoals: opzet, niet bedoeling, maar wel in de wetenschap van (b.v. auteurswet) of voorwaardelijke opzet.
De kwestie van opzet is vanuit de kranten, zelfs voor juristen moeilijk te beoordelen.
Tres-affaire: [noot: Het studentengezelschap Tres Faciunt Collegium (Tres) was een dispuut van het Utrechtsch Studenten Corps. In 1965 kwam jonkheer David Rutgers van Rozenburg om het leven: de zogenaamde roetkapaffaire]
rechtbank – dood door schuld; geen opzet; ze hadden er geen idee van.
Provo- affaire: [felle reactie van justitie op ludieke acties van Provo]
Wel opzet – rotzooien om te rotzooien.
De zaken worden vaak scheef getrokken, door veel verkeerde publiciteit. Kijk en luister zelf maar eens bij de strafkamers. Er zijn doorlopende voorstellingen.
Bij geldboeten en vrijheidsstraffen is er zelfs helemaal geen sprake van klassejustitie. Hier is het juist andersom: van een kwitantieloper en een bankier, die beiden fraude plegen, wordt de bankier het strengst gestraft.
De conclusie is dus: geen klassejustitie in Nederland.

Bespreking:
Am. Holen vindt dat het mos lijkt te worden, dat hij als eerste iets zegt. Hij doet het dan ook. Het is ook nog een heel moeilijke vraag, want am. IJspeert weet het niet.
Am. Holen: “i, ii, iii, iv.” Bij punt iv van het stencil aangeland vraagt am. Holen wat over een gefortuneerde verdachte.
Am. IJspeert: “Iemand die zit kan een aangewezen advokaat krijgen. Dit gaat per toerbeurt. Het kan dus evengoed een junior of een der duursten zijn. Wil je er een kiezen, dan moet je zelf betalen.”
Am. Mulder: “De politie bekeurt eerder een burger dan een burgemeester. Provo’s worden gearresteerd bij het uitdelen van krenten.”
Am. IJspeert: “Inderdaad, de politieman is vaak een eenvoudige jongen. Hij moet ter plaatse besluiten. Hij kan een hoge man niet aan. Voorstander van lijfstraffen.”
Am. Mulder: “De rechtbank houdt de politie vaak de hand boven het hoofd. Dit geeft een gespannen situatie.”
Am. IJspeert: “Men moet bevelen van de politie opvolgen.”
Fiscus-assessor vertelt dat hij tijdens de feestdagen van de stadhuistrap werd gestuurd en dat daarvoor geen enkele aanleiding bestond.
Am. IJspeert: “De politie was zenuwachtig; bang voor herhaling van Amsterdam . Het publiek is nooit op de hand van de politie.”
Praeses: “Je, jij tegen verdachte van lage afkomst. Is dit geen ‘klassejustitie’ onder het volk?”
Am. IJspeert ergert zich daar aan ook wel. Maar een eenvoudige boer voelt zich verneukt als hij met meneer wordt aangesproken. Het is een kwestie van goed aanvoelen. Ook tegen een kind wordt je en jij gezegd. Echter, dit heeft niets met klassejustitie te maken.
Am. Buikema: “De mensen geloven in het algemeen van wel. Wat is hiervan de oorzaak?”
Am. IJspeert: “Verkeerde publikaties in nieuwsmedia. Hij geeft een voorbeeld: grote koppen – 1½ jaar voor man die …. geëist. Veertien dagen een klein artikeltje met nog kleiner kopje: vrijspraak.”
Am. Buikema: “Kan een voorlichtingsambtenaar bij de pers het wantrouwen in de rechterlijke macht verbeteren?”
Am. IJspeert: “Er bestaat persvrijheid. Men mag bijna van alles schrijven. Mr Algra wil een jury-rechtspraak, zoals uit zijn artikeltjes blijkt. Waarom is dit beter? Zo krijgen we juist klassejustitie zoals in Amerika, waar eerst over de jury wordt geknokt. Hetzelfde gebeurde bij de naoorlogse jury-rechtspraak tegen de N.S.B.ers. Zij kregen allemaal zeer zware straffen (zelfs doodstraf).

 

Verkiezingsuitslag (de heer van Zanten)

De heer van Zanten noemt achtereenvolgens een aantal politieke partijen en bespreekt de verkiezingsuitslag.

CPN: de CPN heeft een aanzienlijke winst gemaakt. Deze winst is niet uit de lucht komen vallen. In de industriegebieden (Zaanstreek, Amsterdam) kan deze winst verklaard worden, doordat de arbeiders steeds loonsverhogingen moeten afdwingen, en doordat ze door de monopolies (Philips) in een benadeelde positie staan. De CPN heeft steeds al gevochten tegen het monopolie en heeft de arbeiders al vaker in beweging gebracht voor loonsverhogingen. Ook vooruitgang op het platteland (Delfzijl en omstreken). Door mechanisatie in de landbouw ontstaat er werkloosheid. Het toepassen van oude methoden (arbeiders op de schop) zal klassebotsingen tot gevolg hebben. Ze zullen zich tot de CPN aangetrokken voelen.
D 66: is op weg naar een Gaullisme. Het wil de democratie beknotten en de macht van de monopolies vergroten.
P.v.d.A.: verlies niet geheel hersteld, ondanks de plaats in de oppositie. Waarschijnlijk heerst er ontevredenheid over de slappe houding in de oppositie (Vietnam, houding t.o.v. KVP)
PSP: is voor de republiek. Van der Spek is halfslachtig; de kiezers hebben dit niet gezien. De PSP is overbodig en zal door de socialisten tenslotte worden verwijderd.
KVP: verlies, doordat men zich afkeerde van Schmelzer. Ook slappe houding in verband met de mijnsluiting.
AR en CHU: kleine teruggang van de CHU en kleine winst van de AR. Over het geheel genomen is rechts konstant gebleven.

Bespreking:
Er ontstaat een felle discussie tussen de Ichnathonen en de heer van Zanten. Aanvankelijk is het onderwerp: de verschillende politieke partijen, maar de discussie spitst zich toe tot de vraag wat het verschil is tussen socialisme en communisme.

Enige overwegingen bij het doodgaan (G.J. Mulder)

Spreker staat o.a. stil bij de vraag wat er moet gebeuren, als men de mens (ondanks alles) kunstmatig in leven gaat houden.
Het eigenlijke doel van genezen is: de betreffende persoon weer optimaal te krijgen. Dit lukt echter niet altijd. Wanneer het helemaal niet lukt, wat moeten we dan doen, moeten we dan iemand, die blind, doof, stom en verlamd is, in leven houden?
Verder: wat moeten we met geestelijk gestoorde patiënten doen?
Vervolgens geeft am. Mulder nog enkele stellingen en licht elk hiervan kort toe.
1) Het recht om te sterven.
2) De plicht om te sterven.
3) Het recht op zelfmoord.
4) Het is onjuist de patiënt in het ongewisse te laten.
5) Het is beter de familie zo lang mogelijk onwetend te laten.
6) De arts, die blijft handelen volgens stelling 1 en 5, zal na enige jaren praktijk krankzinnig worden of zelfmoord plegen.
7) Tenzij hij gelooft in het lijden en verzoenend sterven van Christus.

Bespreking:
Tijdens de discussie worden verschillende standpunten toegelicht, maar men komt er niet helemaal uit.

Mens en Kunst (G.W. Welling)

Eeuwenlang heeft de mens al willen weten, wat hij aan zijn kunst had. Zo heeft iedere zich respecterende filosoof getracht exact te formuleren wat kunst is. Wat bij de meeste filosofen echter jammer is, is het feit, dat er geen garantie is, dat ze ook weten waarover ze spreken. Een artiest die filosofeert heeft wat dat betreft voordelen; maar hij is evenwel meestal niet in staat er duidelijk over te filosoferen.
Tegenwoordig wordt de vraag of iets kunst is zeer wetenschappelijk benaderd. Er zijn zelfs laboratoria voor. Het meest realistische theater is anders dan de werkelijkheid, dan zou de kunst ophouden artistiek te zijn. Er zijn voorbeelden genoeg van kunstwerken, waar opzettelijk fouten in zijn aangebracht bijv. de [onleesbaar] van Rude: maar omdat ze onwaar zijn, zijn deze werken waar. Ze zijn oneindig veel echter dan de stoffelijke werkelijkheid; ze zijn dan ook niet reëel.
Am. Welling oreert vervolgens over de norm van de kunst en de waarde van de kunst.
Een bekend Frans estheticus zegt: kunst staat tot industrie als scheppen staat tot produceren. Hij zag een frappante overeenkomst tussen kunst en industrie. De kunst is echter schepping, de industrie voortbrenging. “Kunst is het puikje van de industrie”. Vervolgens heeft am. Welling het over de invloed van de industrie op de kunst of misschien beter omgekeerd, denk daarbij o.a. aan de nieuwe [onleesbaar] en de plaats die de kunst in de maatschappij inneemt.
Hij eindigde met de definitie van kunst gegeven door de huidige minister van cultuur van Frankrijk Malraux: “Kunst is datgene, waardoor vormen tot stijl worden”. Men kan dan gerust zeggen, dat er even veel kunst steekt in een volmaakt geslaagd industrieartikel, als in een doek van de meester, in ets of beeld.

Bespreking:
De hierop volgende discussie werd informeel gehouden. Gedurende lange tijd wil niemand de eerste zijn.
Am. Keizer: “Hoe denk je over ’t opplakken van potten en pannen op doeken; valt dat binnen de termen van kunst?”
Am. Welling: “Dat is erg subjectief’; popart wekt niet de emotie van kunst op, maar is grappig of niet grappig of leuk. Wat U kunst vindt hoef ik geen kunst te vinden, maar toch kunnen we ’t met elkaar eens zijn; erg paradoxaal, hè?”
Am. Mulder: “Hoe wordt omgesprongen met primitieve kunst?”
Am. Welling: “De primitieve kunstenaar is in staat erg abstracte vormen weer te geven, die erg geladen zijn; vandaar de bewondering van de moderne beeldhouwers voor de primitieve kunstenaar.”
Am. Goutbeek: “Is iets wat dezelfde vormen heeft als een kunstwerk óók een kunstwerk, bijv. Manneken Pis?”
Am. Welling: “Hetzelfde geldt voor reproducties. Reproducties hoeven geen kunst te zijn of nog minder. Het kan wel, soms is er symbolische overbrenging. Een reproductie roept niet dezelfde emoties op als ’t driedimensionale kunstwerk.”
Am. Senneker: “Wat denkt u over de zaak ‘van Meegeren’?  Vele kunstcritici en -kenners tuinen er toch maar in.”
Am. Welling: “De reproducties zijn zeer kundig, erg knap gedaan. De kunstenaar schept legende, dat brengt veel geld op. Snobisme.”
Am. Smit: “Heeft het zin het begrip kunst te handhaven? Het begrip is op’t ogenblik ontmythologiseerd; kunst werkt snobisme in de hand door de magie rond de namen Rembrandt, Vermeer enz.
Am. Welling: “Het begrip kunst is altijd al in discussie geweest; men filosofeert er over en waar men in dit geval over filosofeert, noemt men kunst.”

 

Mens en Macht (A. Keizer)

De lezing van am. Keizer is bijgevoegd op een getypt blaadje en wordt in de notulen merkwaardigerwijze niet duidelijk vermeld. Wel wordt een regel aan de discussie gewijd.

Macht is het vermogen van de mens zich in leven te houden. De wil tot macht is dus identiek aan de wil tot leven, is dus identiek aan de wil tot bevrediging van de behoeften, waaruit het leven van ogenblik tot ogenblik bestaat. Spreker toont aan dat de wil tot leven, de wil tot macht voortdurend gefrustreerd wordt, en dat deze frustratie naar buiten slaat en ressentiment wordt, rancune tegen de buitenwereld, tegen de ander. Het ressentiment probeert zich zelf legaal te maken in de principiële gelijkheidsideeën met de verschillende hiernamaalsconcepties, het christendom, het marxisme, het fascisme. Voor hen die de dood als absoluut eindpunt erkennen, hebben al deze gelijkheidsideeën hun waarde verloren vanwege hun dogmatische inslag die een heilig geloof nodig heeft om het ressentiment om te zetten in een absoluut imperatief.
Toch zijn wij met de erfenis, de principiële gelijkwaardigheid, blijven zitten, en we moeten er verder mee werken, omdat een terugkeer tot het volstrekt individuele leven niet meer mogelijk is.
We zullen het ressentiment als ressentiment moeten erkennen, en het als motor moeten gebruiken; niet met de dood koketteren en het ressentiment verbergen achter grote woorden. Menno ter Braak heeft een poging gedaan om te komen tot een handelbare en praktische exploitatie van het ressentiment. Met een lang citaat van hem uit “De nieuwe elite” eindigt de spreker zijn lezing.

Bespreking:
Deze verliep moeilijk en beperkte zich tot 3 of 4 personen.

 

Het mensbeeld in het Oude Testament (R. Veldhuis)

De Bijbel – en dus ook de Israëlitische cultuur, zoals die is uitgekristalliseerd in het O.T. –  is een zeer belangrijke factor in het proces waaruit de westerse cultuur is ontstaan. Om de achtergrond van ons eigen denken over mens en wereld te kennen, is het ook nodig de bijbelse (c.q. oudtestamentische) anthropologie te bestuderen.
In het O.T. is geen sprake van een wijsgerige anthropologie in de systematische vorm. Integendeel, het mensbeeld is impliciet èn religieus bepaald. Vele veronderstellingen worden gedeeld met andere oude semitische volken, terwijl in andere opzichten Israël zich daartegen afzet. In Mesopotamië bijv. valt alle nadruk op het aardse leven. Van een leven na de dood weet men wel, maar er wordt weinig accent aan gegeven. Het leven na de dood wordt nogal somber voorgesteld. Het heimwee naar de onsterfelijkheid duikt in de literatuur op, bijv. het Gilgamesh-epos. Soortgelijke gedachten (pessimisme) komt men in Palestina en Syrië tegen.
Evenals bij andere Semieten wordt in Israël de mens als een eenheid opgevat. Geen dualisme van lichaam en ziel. “Ziel” in het O.T. is de mens in zijn levenskrachtig zijn, “geest” heeft de mens voor zover hij bezield is van bepaalde gevoelens en voorstellingen; “hart” is zijn innerlijk wezen, waarvan wil en handelen uit gaan.
Voor het ontwerp van een oudtestamentische anthropologie kunnen we niets ontlenen aan mythische figuren, die in andere religies de mens een model leveren. In het O.T. ontbreken heroën en heiligen. Wel is er iets te vinden in de oorsprongsmythe. In het verhaal van de Jahwe’s (Gen. 2,3, etc) wordt de mens getekend als uit klei geschapen, na de schepping gevallen ten gevolge van eigen hybris en staande in de verantwoordelijkheid tegenover God. In het priesterlijk verhaal (Gen. 1) verschijnt de mens als beelddrager Gods, die over de dieren mag heersen en die de aarde in cultuur moet brengen. De natuur wordt door het geloof in Jahwe gedesacraliseerd. De mens wordt ontheven van de staat van natuurwezen en geplaatst in de historiciteit. In de geschiedenis ontmoet hij zijn God en in de geschiedenis mag hij de vreugde van het aardse leven smaken. Ook al komt reeds vroeg een sterk individualisme naar voren (bijv. in de oudste wetten), toch valt erg sterk de nadruk op de gemeenschap, op het volk als Gods volk. Ten behoeve van de gemeenschap zijn er de wetten en in de vervulling van de wet vindt de joodse mens zijn bestemming. Ook al overheerst een toon van optimisme en vreugde over het bestaan en wordt de mens als bijna goddelijk beschreven, toch kent Israël de mens ook als gevallen mens, als de zondaar, die de juiste relatie met God en medemens heeft verloren. Het probleem van het kwaad in deze wereld dringt zich steeds meer op. Daarmee gepaard gaat versterking van de toekomstverwachting. Het lijden in het heden weegt niet op tegen de heerlijke toekomst, als Gods sjaloom op aarde zal heersen en wanneer de uit elkaar geslagen volken elkaar in één familie zullen hervinden rondom Jerusalem. De hoop van Israël maakt dat van een tragisch levensgevoel uiteindelijk geen sprake kan zijn.

Bespreking:
Am. te Velde zegt dat hij beter zou kunnen discussiëren, als er een samenvatting van alle belangrijke dingen gegeven was.
Am. te Velde: “In hoeverre werkt de eschatologsche verwachting nog door?”
Am. Veldhuis: “Bedreigd heden ontleent zin aan de toekomst, waarin we wat anders verwachten.”
Am. Keizer: “Wat was de drijfveer voor deze lezing?”
Am. Veldhuis: “Kritische beschouwing van het geloof vanuit de oude bronnen. Ik heb waarschijnlijk te weinig aan de discussie gedacht. [regel onleesbaar]
De discussie verloopt zeer moeilijk, nog moeilijker dan de smijtpasta, die zelfs kans gezien had het notulenboek tot een gemeenschap te verleiden.
Van tijd tot tijd wordt de abactis in zijn luie stoel opgeschrikt, doordat er een vraag gesteld wordt, onder doodse stilte en die eveneens onder dezelfde stilte, nu enige ogenblikken maar, weer beantwoord wordt. Het geheel blijkt niet helemaal duidelijk te zijn, aldus de aantekeningen.