De grenzen van de natuurwetenschap (J. Smit)

Am. J. Smit geeft allereerst enkele karakteristieken van de natuurwetenschap als bepaalde denkhouding die tegenwoordig veel resultaat heeft.
1)   Kritische houding tegenover alles wat gehoord wordt.
2)  Universeel karakter.
3)  Radikale vraagstelling.
4)  Men kan nog steeds verder gaan. De indruk is dat men nog niet alles weet.
5)  Chaotisch karakter. Overdonderende resultaten die niet meer te overzien zijn.
6)  Speelse manier van behandelen, b.v. van theorieën.
7)  Bescheiden houding, niet dogmatisch.
8)  Enthousiasme voor het vak.

Enkele grenzen zijn volgens am. J. Smit:  de atoombom, de bevolkingsgroei, de massacommunicatie. 

De ontwikkeling van de natuurkunde maakt geweldig grote krachten vrij.
I) Atoombom:
         a)  kan eventuele aanvaller afschrikken.
         b) spelen met vuur dat de hele wereld kan verdelgen.
Het laatste geldt ook voor proeven die uit wetenschappelijk oogpunt worden genomen. Zelfs een kleine atoombom geeft een grotere fall-out. Ioniserende stralen brengen schade aan de cellen van de huid, evenals kosmische stralen. Iedere verhoging van de radio-aktiviteit geeft verhoudingsgewijs een evenredige toename van de schade.
II)  Bevolkingsgroei: Toename van de medische zorg geeft een afname van de kindersterfte. Waar het aantal geboorten toeneemt volgens een meetkundige reeks is de voedseltoename slechts volgens een rekenkundige reeks. Indien voedsel wordt gebracht naar een honger lijdend land, worden er meer kinderen geboren, hetwelk weer verhoging van de behoefte met zich meebrengt.  De massificatie neemt een enorme vlucht, b.v. vermaak. Spreker haalt verder als voorbeeld aan “Brave New World” van Aldous Huxley: eenzelfde verwekking, opvoeding, reakties, enz. Hij ziet de enige oplossing in een geboortebeperking. De mens heeft het natuurlijk evenwicht verstoord. Om een goede maatschappij te vormen moet het evenwicht hersteld worden d.m.v. geboortebeperking.
III)  Massacommunicatie en beïnvloeding. Radio en TV kunnen psychologisch gebruikt worden. Psychologische beïnvloeding door reclame, Vance Packard: “Hidden Persuaders” . Verder in de politiek. Am. J. Smit wijst op de “Big Brother” uit het boek “1984”

Spreker trekt de volgende konklusies: Wij zien de problemen liggen. We mogen geen genoegen nemen met schijnoplossingen. Onze verantwoordelijkheid is nooit te groot: 
a)  Je kunt niet meer geven dan je hebt, maar dat moet je dan ook geven.
b) Oplossing in Bijbelse termen. De manier waarop wij het beste verantwoordelijkheid kunnen tonen is door met openheid hierover te discussiëren en trachten elkaar in het benaderen van deze problemen te begrijpen en zo nodig elkaar ook duidelijk maken waar we het niet met elkaar eens zijn.

Bespreking:
In de discussie komt nog naar voren dat geboortebeperking niet mag inhouden: kleine intellectuele gezinnen en grote arbeidersgezinnen, maar: alleen gewenste kinderen.
De overheid dient zich niet te bemoeien met de geboortebeperking. De verantwoordelijkheid berust alleen binnen de kring van het gezin.
Woningnood is geen gevolg van te veel kinderen, maar van te veel jonge gezinnen.

De ontwikkeling van het gevoelsleven en ‘ethiek'” (R. v.d. Wal)

Een verschil van mening kan emoties doen ontstaan. Deze samenhang doet vermoeden dat er een nauwe relatie bestaat tussen “ethiek” en gevoelsleven. Het gevoelsleven van de mens vertoont ontwikkeling zoals waar te nemen is bij kinderen. Bij ernstige gevoelsmatige verwaarlozing van het kind, waarbij de liefde ontbreekt, kan een baby niet alleen gevoelsmatig, maar ook lichamelijk verkommeren. Bij minder sterke verwaarlozing kan het kind zich wel organisch ontwikkelen, maar treden wel sterke psychische storingen op. Een dergelijk kind zal zich later niet volgens de normen kunnen gedragen. Dit kan het kind ten onrechte het gevoel geven dat bepaalde impulsen naar hun aard in strijd zijn met bepaalde ethische normen. Ten onrechte, want een geheel van “redelijke” normen kan ook trekken vertonen die primair dienen om in een bepaalde groep vanouds verboden impulsen te sterk te onderdrukken. Hierdoor is het nodig de onder ons geldende normen ook eens in dit licht te bezien, zowel in geval van verstoring als in geval van zonder meer breken met het verleden.
Ten aanzien van het studentenleven wordt nog het volgende opgemerkt:
1)   De studietijd is een tijd van zelfstandig worden. Een positief-kritische houding t.o.v. thuis is zeker noodzakelijk.
2)   Indien de geldende normen uit het eigen milieu met te grote nadruk worden verworpen, getuigt dit van minder zelfstandigheid  dan de betrokkene doet voorkomen.
De uiteindelijke conclusie van drs. Tj. Jongsma is dat de religie, en niet de psychologie richting geeft aan onze normen. De persoonlijke mening van am. R. v.d. Wal is echter deze, dat het niet juist is het gevoelsleven door te trekken tot de religie.

Bespreking:
Am. E. Tienkamp merkt op dat Simon Vestdijk geschreven heeft dat in een bepaalde kerk mensen met een bepaalde psyche voorkomen. In de Lutherse kerk is men b.v. erg muzikaal.
Am. R. v.d. Wal: Op zichzelf is het onzin dat een bepaald milieu een karakter geeft dat in hetzelfde straatje geschoven kan worden. De opvoeding thuis geeft een bepaalde vasthoudendheid. Het niet loslaten is een rem om tot gesprek te komen.
Am. H. Boonstra: Iemand die een bepaald geloof is toegedaan zal tot een eigen overtuiging zijn gekomen.
Am. R. v.d. Wal: Paulus zegt: “Kent de wereld en behoudt het goede. ” Om b.v. te weten wat reddeloosheid is zul je bepaalde dingen aan de kant moeten zetten om reddeloosheid te zien.
Am. H. Boonstra: De Kerk zal nooit uit een bepaald karakter worden gebouwd. Wij moeten er steeds op letten wat onze voorouders hebben gedaan.
Praeses: Wij kunnen een Kerk noemen waarvan gezegd kan worden: Waar twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, ben Ik in het midden van hen.

Kerkelijke Eenheid? (H. Melis)

Het instituut “Kerk” moet historisch bezien worden. De grenzen tussen verschillende kerken worden groter naarmate men dieper in de leer graaft. Kerkelijke eenheid kan alleen door de synode bewerkstelligd worden. Buiten de synode om kan er evenwel ook een eenheid zijn, met name het gereformeerd zijn in de praktijk. Het gereformeerde standpunt, de Bijbel opgevat volgens de drie formulieren van enigheid is een welbewuste keuze. De gereformeerde kerken staan of vallen met deze waarheden. De kerk zal niet leeg gepreekt worden, de gemeente zal in stand blijven waar het woord zuiver wordt verkondigd. Volgens Calvijn is een kerk gegrondvest wanneer de rechte leer beleden wordt en er orde is in de samenkomst. Indien dit nog niet bereikt is, mag het Avondmaal nog niet gevierd worden.
De kerk is echter meer dan de leer. De opdracht van de gemeenteleden houdt niet op bij het einde van de preek, wij zullen ook moeten getuigen in deze wereld. Een gemeente kan gevormd worden, wanneer de gemeenschap voldoende is geconsolideerd, zodat er een kerkeraad gekozen kan worden, terwijl tevens een herder en leraar kan worden aangesteld.
Volgens Calvijn is het een plicht van de ouderlingen om de belijdenis te handhaven. Een toetssteen is volgens Calvijn:
   1) tolerantie van verscheidenheid.
  2) vergelijking met andere, in dit geval de Lutherse, kerken.
  3) toenadering tot deze kerken.
Am. Melis staat ook nog een ogenblik stil bij de verdere geschiedenis en noemt o.a. de geesteloosheid in de tweede helft van de 17e eeuw en verder nog de nadere reformatie.
Hij besluit zijn lezing met het voorlezen van enkele gedeelten van het artikel “Gereformeerd-gezind” van drs H.A. van Riessen uit het gedenkboek der SSR.

Bespreking:
Am. J.G.H. Krajenbrink merkt op dat binnen SSR de confessie niet vrij is voor interpretatie. We hebben evenwel de Bijbel gekregen, niet de interpretatie.
Am. J.F.Th. Roosjen: We krijgen een interpretatiezwendel als we aan de leer van vroeger gaan tornen, als we die als slappe was weggooien.
Am. J.G.H. Krajenbrink: Dit is vrijheidsbeknotting, omdat men bang is voor een afwijkende interpretatie.
Am. J.F.Th. Roosjen: Ieder Christen kan zèlf in de Bijbel lezen, onafhankelijk van de paus. Bij vrijheid van interpretatie gaat de belijdenis anders functioneren.
Am. J.G.H. Krajenbrink: God heeft met de mens een gesprek. Ieder die God zoekt in de Bijbel zal God vinden. Daarom vrijheid van interpretatie. De inhoud van de confessie zal voor iedereen verschillend zijn.
Am. J. Smit: Doopsgezind! De broederschap heeft geen eigen belijdenis.
Het criterium voor de belijdenisgeschriften is dat ze onjuist zijn als uit de Bijbel aan te tonen is dat ze niet bijbels zijn.
Am. J.G.H. Krajenbrink: De confessie zal als een keurslijf knellen, binnen een bepaalde groepering zal toch enige vrijheid moeten bestaan.
Am. H. Melis: Dit is het einde van de Gereformeerde Kerken!
Am. J. Smit: Belijdenis is wat iemand belijdt. Een belijdenis is erg tijd bepaald.
Praeses: Is het onjuist wat Athanasius over de Heilige Geest heeft gezegd?
Am. J. Smit: Nee.
Am. J.F.Th. Roosjen: Am. Smit zou de profetieën van Ezechiël anders geschreven hebben, dus de Bijbel moet maar met een korrel zout genomen worden.
Am. J. Smit: Het gezag van de Bijbel is levend voor mij. Ezechiël heeft iets gezegd wat in die tijd gezegd moest worden. Nu zou het anders gezegd worden.
Am. J.F.Th. Roosjen: Dan zijn er geen moeilijkheden met Athanasius meer.

De toekomst van het ongeloof (H. Troelstra)

Am. Troelstra wil naar aanleiding van dit boek van Gerhard Szczesny  (“De toekomst van het ongeloof”) enkele vragen in het midden leggen.

Een belangrijke vraag met o.a. betrekking tot de evolutietheorie is: in hoeverre is de Bijbel feitelijk en historisch betrouwbaar? Als de Bijbel en de wetenschap zich verschillend uiten over het leven na de dood mag men dan voetstoots aannemen dat de Bijbel gelijk heeft? 
Am. Roosjen: “Hèt feit in de Bijbel is dat Christus voor ons gestorven is, daarom zijn alle wonderen feiten. Als we dat aannemen dan vatten we de Bijbel niet op als een mythe, ook het OT niet. Men moet twijfelen aan het wetenschappelijk kunnen. Wetenschappelijke theorieën van de vorige eeuw zijn evengoed achterhaald als christelijke critiek op die wetenschap. Hoe meer je wetenschap bedrijft, hoe meer je de zonde in je werk ziet. Men hoeft niet bij elke bladzijde christen-academisch te zijn, maar men moet weten waarom de auteur schrijft zoals hij schrijft en z’n eigen standpunt weten.”
Am. Krajenbrink: “Is een mens niet vreselijk klein? Is het niet dwaas om niet aan een wonder te geloven?”
Am. Roosjen betwijfelt deze naïviteit. Veel wetende en veel onderzoekende komt men moeilijk meer tot die verwondering.
Am. Troelstra betwijfelt de uitspraken van am. Roosjen, als zijnde niet in overeenstemming met eigen gevoelsleven.
Vervolgens wordt over het wonder gepraat in verband met ziekte en dood enz.

Kerkelijke Tucht (H. Boonstra)

Am. H. Boonstra begint met de tucht zoals die in het Oude Testament voorkomt. De periode van het Oude Testament kan als volgt verdeeld worden:
a) Tijd van Adam – Mozes. Het uitgangspunt van de tucht is de moederbelofte. Er is uiterlijke tucht, b.v. de straf van Kaïn, en innerlijke tucht die de scheiding tussen gelovigen en ongelovigen aangeeft, b.v. de zondvloed.
b) Tijd van Mozes tot de ballingschap. De wet is gekomen en daarmede de ban, het afsnijden. Het volk moet zich aan de belofte houden God te offeren. De omliggende volken moeten uitgeroeid worden. De tucht in de synagoge wordt uitgeoefend door de oudste. Deze tucht bestaat uit geseling of uit de ban.
c) In de tijd van Ezra is de tucht alleen een kerkelijke zaak geworden. Uitsluiting uit de gemeente betekent nog geen uitsluiting uit de staat.
De tucht in het Nieuwe Testament staat eveneens los van het burgerlijk bestuur. De tucht is de sleutelmacht van de kerk. Spreker citeert enkele teksten uit het Nieuwe Testament waarin over de tucht gesproken wordt:
Mattheüs 16:19. Hierin wordt de kerk aangewezen als het middel om in Gods Koninkrijk te komen. Het Apostolaat is het middel voor de tucht.
Mattheüs 18. De gemeente heeft ook een belangrijke macht bij de tucht.
Johannes 20:23. De Apostelen mogen iemand de zonden vergeven.
1 Corinthiërs 5. In dit gedeelte wordt zeer duidelijk de nadruk gelegd op de tucht.
1 Timotheüs 5: 17 gaat over de tucht ten aanzien van de oudsten in de gemeente.
Brief aan Titus. Vermaan de dwaalleraars. Verstoot hen die niet willen luisteren.
Openbaringen 2 gaat over de tucht in de verschillende gemeenten van Klein-Azië.
Alle machten zijn van God afkomstig, alle gezag is afgeleid gezag. Het Koninkrijk van Christus houdt in dat er tucht uitgeoefend kan worden.
In een Rooms-katholieke kerk hebben alle leden zich te buigen onder het gezag van de paus, dit is niet het gezag van God. De paus is de zichtbare bestuurder. Mattheüs 28:20 bestrijdt dit.
In de Lutherse kerk komt de tucht ook aan de staat toe. Het gezag van kerk en staat staat echter los van elkaar.
De Nederlands Hervormde kerk kreeg in 1816 een algemeen reglement opgelegd door de koning. Dit wordt wel de tweede hiërarchie genoemd, de eerste is de hiërarchie in de N.H. kerk.
Bij de Baptisten berust de tucht alleen bij de gemeente. De kerkeraad is slechts een uitvoerende macht.
Volgens spreker is er ook nog een derde hiërarchie, n.l. die der synode. De apostelen hebben de sleutelmacht gegeven aan de gemeente, niet aan de synode.
Oorzaken van de tucht. Bij de Synode van Dordrecht werd de tucht gehandhaafd om de zondaar met kerk en naasten te verzoenen en ergernis uit de gemeente te bannen.
Voetius verstaat onder redenen voor de tucht:
   1)  het zondig zijn
   2)  het ergernis geven
   3)  het volharden in de zonde
Wat de geschiedenis van de tucht in de N.H. kerk betreft merkt spreker het volgende op: na de Synode van Dordrecht moesten de predikanten ondertekenen dat de artikelen en stukken der leer in de confessie en cathechismus der Geref. Nederlandse kerken begrepen en de verklaring over enige punten in de Synode van Dordrecht samengesteld, in alles met Gods woord overeenkwamen. In 1854 is dit tenslotte geworden: wij zijn des zins en willens, de geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren begrepen is, getrouwelijk te handhaven.
Het doel der tucht is volgens Calvijn:
  1)   om de eer van God.
  2)   om verontreiniging van der gemeente tegen te gaan.
  3)   om de bekering van de zondaar.

Bespreking:
Am. J. Smit vraagt waarom de tucht niet verder behandeld is dan het Nieuwe Testament. De tijd gaat immers door; als de situatie verandert zal de houding t.o.v. de tucht ook veranderen..
Am. H. Boonstra antwoordt dat de richtlijnen van Christus ten aanzien van de tucht ook nu nog gelden.
Am. J. Smit zegt dat we ons steeds zullen moeten afvragen wat de Bijbel ons vandaag, in onze situatie, te zeggen heeft, ook t.a.v. de tucht. Hij citeert prof. Ridderbos: Wij zullen nooit zeggen: “Het Evangelie is bij ons en niet bij U, bij U is geen tucht, bij ons wel, want het Evangelie is er en dan is er tucht vanwege het Woord zelf.”
Am. H. Boonstra zegt dat de tucht inderdaad begrepen is in het Evangelie, maar ook dat de tucht apart en nadrukkelijk door Christus genoemd wordt.
Am. E. Tienkamp vraagt of het niet zit in het verstaan van het begrip Evangelie. De kerk bestaat uit mensen die geloven in het Evangelie; de tucht is hier dus ook. Wordt het Evangelie niet meer aangenomen, dan hoort men niet meer bij de kerk.
Am. H. Boonstra stelt de N.H. kerk als voorbeeld. De tucht wordt niet beoefend, het Evangelie wordt er dus niet volledig aangenomen.
Am. E. Tienkamp vraagt naar de biecht. De apostelen hebben de macht gekregen om de zonden te vergeven. In de R.K en de Lutherse kerk is de biecht, waarom niet in andere kerken?
Am. H. Boonstra zegt dat we iemands zonden kunnen toerekenen, indien hij tegen Gods Woord in gaat, maar indien iemand Christus’ lijden en sterven volledig aanneemt is de biecht niet meer nodig.
Am. J. Smit: In theorie kan iedere Christen zeggen: “Mijn zonden zijn vergeven als ik oprecht berouw heb. In de praktijk beseft echter niet iedereen dit, vandaar de biecht.
Am. H. Boonstra: Berouw en het beseffen van Christus’ lijden zijn voldoende.
Am. J. Smit: Help de mens! Dit kan alleen als je ook zijn zonden weet.
Am. H. Boonstra: Het moet niet noodzakelijk zijn om alles te vertellen.
Am. J. Smit haalt Bonhoeffer aan: De apostelen kwamen met iets nieuws in een oude wereld, wij met iets ouds in een nieuwe wereld.
In de nieuwe wereld is het oude al verwerkt. Maar de onkerkelijken kennen b.v. de dienende functie van het Evangelie nog niet.
Am. H.P. Goutbeek vraagt of de tucht doodstraf of lijfstraf is.
Am. H. Boonstra: De tucht is een liefdedaad, het doel van de tucht is bekering van de zondaar tot eer van God.
Am. J. Smit: Waarom moeten wij de eer van God verdedigen? Het gaat er om welke functie de tucht heeft voor de man die het aangaat.
Am. H. Boonstra: Vloeken is een bezoedeling van de eer van God. Vermanen is al uitoefenen van de tucht. Verder moeten wij steeds om de kerk denken; er staat geschreven: Hij zal u zijn als de leider en de tollenaar. Wat gij op aarde bindt zal gebonden zijn; wat gij op aarde ontbindt zal ontbonden zijn.
Am. J. Smit: Het woordje ‘wat’ slaat niet op mensen, maar op de verkondiging van het Evangelie.
Am. H. Boonstra: ‘Wat’ slaat op algemene zaken, mensen inbegrepen, de toegang tot de hemel inbegrepen.
Am. J. Smit vraagt naar een praktisch zinvol voorbeeld van tucht. De synode van Assen b.v. oefende de tucht verkeerd uit.
am. H. Boonstra: Losmaking van de kerk is enigszins zelftucht.
Am. E. Tienkamp: Sommige mensen zijn weer teruggekeerd na de tuchtgevallen van 1944.
Praeses: De kerkelijke verscheidenheid zal nog nader worden belicht.

Suggestie (E.G.H.F. Kleinlein)

Am. Kleinlein begint met te zeggen dat hij deze lezing met een zekere schroom houdt, omdat het bijna mos is dat op een IXNAΘON-dies een beroemd reünist spreekt.

De belangstelling voor het onderwerp Suggestie is gewekt door werken van Peal, Charles Baudet en Carp. Spreker neemt als uitgangspunt de definitie van suggestie uit een Nederlands woordenboek: suggestie, door geestelijke beïnvloeding opgewekte voorstelling. Deze definitie heeft bezwaren.
Het woord “voorstelling” is te concreet.
Het woord “opgewekte” suggereert een voorstelling die nog niet aanwezig zou zijn. Dit is niet het geval, de vader van de gedachte wordt de gedachte.
Het woord “beïnvloeding” wekt de indruk dat een derde in het spel is. Dit is niet waar, men doet het zelf.
Bedoelt men met het woord “geestelijke” de wijze waarop dan zegt dit woord te weinig. Wordt de aanduiding van het lijdend voorwerp bedoeld dan is het woord overbodig.
Andere definities zijn die van Charles Baudet: onbewuste realisatie van een idee, en Carp: aanvaarding zonder zelfinzicht.
De suggestie heeft een wezenlijke functie in ons leven, inwendig (bijv. een vinnige woordentwist na ruzie) en uitwendig ( bijv. het opzetten van de haren van een kat). Door de zintuigen worden gewaarwordingen gewekt die verwerkt moeten worden buiten de wil. Een objectief verwerken bestaat niet. In onze jeugd selecteren onze ouders onze gewaarwordingen, later doen we dat zelf. Er is een gerichtheid aangebracht door de ouders (evolutie). Een conflict ontstaat door een gewaarwording die niet bij het phenotype past. Een veelvuldig ten prooi vallen aan zulke conflicten kan tot schizofrenie leiden.
Onder autosuggestie wordt verstaan: de vatbaarheid voor emotionele beïnvloeding op irrationele wijze. De grens van het abstract denken is de grens van het voorstellingsvermogen.
Geloofsleven en suggestie: de gelovige zoekt naar verbondenheid met de Schepper. Angst en vrees staan daarbij op de voorgrond, zodat men zichzelf moed in spreekt (raadgeving van Peal: herhaal elke dag: ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft).
Spreker besluit met de woorden: Tenslotte mijn wens op deze IXNAΘON-dies: laat ons als kring een moraal hebben niet tegenover, maar naast de algemeen geldende. Laat deze moraal suggestief werken. Door deze suggestieve kracht gesteund volgen de leden vrijwillig bepaalde spelregels.
Leve het hartverwarmende collectief anders zijn! Leve het hartverwarmende collectief beter zijn! Leve IXNAΘON!  IXNAΘON Hoog!

Bespreking:
Am. Stroes vraagt zich af hoe men tegenover suggestie moet staan. Hij meent dat iemand die met het verschijnsel suggestie bekend is, indrukken kan uitschakelen die schadelijk voor hem zijn.
Am. Kleinlein zegt: Ik zie het passief. Hier doe je niets aan.
Am. Hommes: Iemand die voortdurend bloot staat aan conflicten is of vooral niet schizofreen, maar de willoze, altijd twijfelende mens.
De amici Roosjen en Smit komen terug op geloof en suggestie.
Am. Gerrits vraagt of een minderwaardigheidscomplex veroorzaakt wordt door suggestie of door autosuggestie.
Am. Kleinlein: Allebei.

Bonhoeffer († 1945), een thans levend Christen (J. Smit)

Am. Smit geeft eerst een programma van de lezing. Eerst zal gesproken worden over zijn leven, dan over zijn publicaties, daarna de critiek van Rietveld, en tenslotte zullen enkele stellingen het geheel samenvatten en aanknopingspunten kunnen zijn voor de bespreking.

Bonhoeffer, geboren in 1906, stamt uit een beroemde familie van denkers en kunstenaars. Hij gaat theologie studeren, wat in de familie nog niet eerder was gebeurd, gaat na promotie naar Amerika en komt terug. Hij komt dan in aanraking met Karl Barth,  krijgt door diens toedoen een leeropdracht in Berlijn en wordt in die plaats studentenpredikant. In 1932 wordt hij predikant te Londen. Karl Barth neemt hem kwalijk dat hij de politieke toestanden in Duitsland ontvlucht. Een jaar later is hij weer in Duitsland, wil evenwel geen professor worden in Berlijn (vanwege beloftes aan Hitler’s regiem). Hij sticht in Finkenwalde een seminarie, dat echter spoedig uit elkaar geslagen wordt, waarna hij zich aansluit bij de groep Canaris, die in 1944 een mislukte staatsgreep op Hitler pleegde. B. krijgt een dienstoproep. Door toedoen van Canaris kan hij in Amerika komen, blijft daar maar kort; hij vindt dat zijn plaats in Duitsland is, hij zou anders geen recht van spreken hebben (vergelijk Londen). Hij gaat het moeilijke niet uit de weg, raakt in de illegale beweging en helpt Joden te laten vluchten. In 1945 wordt hij gearresteerd, in een concentratiekamp gezet en opgehangen.
Van zijn publikaties zijn de belangrijkste: “Nachfolge”, kommentariëring van de Bergrede, “Verzet en overgave”, “De mondige wereld”, brieven aan zijn vriend vanuit het concentratiekamp Eberhard Bethge, die de brieven heeft uitgegeven. In zijn laatste werk zijn drie thema’s te onderkennen:
a) aanval op de religie
b) het gewaad van de religie (God als stoplap)
c) de mondige wereld, de mensheid heeft oplossingen voor problemen zonder dat daarvoor God ingeschakeld wordt, op gebied van wetenschap, kunst, ethiek enz., de christen evengoed als de niet-christen.
God wordt meer en meer verdrongen, alleen over de laatste dingen wordt nog de religie het woord gegund, maar het is niet onmogelijk dat ook aangaande deze dingen de menselijke wetenschap een antwoord vindt, waarheen men al hard op weg is. De kerk ziet haar taak niet in deze wereld. Am. Smit licht deze zienswijze toe met citaten uit het werk van Bonhoeffer.
De critiek van Rietveld: de huidige mens is niet a-religieus, de huidige mens is niet zo mondig als Bonhoeffer denkt.
De stellingen, met als hoofdthema: herinterpretatie van Bijbelse begrippen.
1)   God geeft, of is, geen oplossing voor ramp-problemen. God komt midden in ons leven met zijn verbond en genade. God geeft geen oplossing, maar verlossing.
2)   De belangrijkste taak voor de preek is: de Bijbel weer te doen leven.
3)   Overlevering is in de kerk erg belangrijk. Toch is het onze plicht het Woord in onze taal te brengen, zodat de huidige wereld die verstaat. Dit houdt in een reorganisatie van de kerk.
4)   De mondige wereld is een goede classificatie voor de hedendaagse westerse cultuur.
5)   Bonhoeffer: Bechtman [?]= Gereformeerd: Vrijzinnig Hervormd.
6) Het is goed “Heiligenlevens ” te lezen als het maar goede zijn.

Bespreking:
Am. Smit herhaalt de stellingen en wijst op een kernpunt: vroeger werd God gebruikt als eindpunt van twistgesprekken; nu aan God wordt voorbij gegaan komt de vraag: hoe moet de boodschap gebracht worden aan een mondige wereld?
Am. Kleinlein vraagt Bonhoeffer’s zienswijze ten aanzien van herleven [?] van de evangelisatie, hoe aan niet-christenen het Evangelie moet worden gebracht.
Am. Smit antwoordt dat ook Bonhoeffer de juiste manier van handelen en spreken nog niet gevonden had, omdat hij met zijn herinterpretatie nog niet klaar was.
Maar we kunnen ons toch niet tijdelijk afzijdig houden, omdat we nog niet weten hoe de boodschap gebracht moet worden? vraagt am. Krajenbrink.
Am. Smit: Dat we ons hierop eerst moeten bezinnen houdt niet in dat we ons niet met de buitenwereld bezighouden.
Am. Keizer: Als God geen oplossing geeft, hoe moet een christen dan een oplossing zoeken?
Dat was ook het probleem van Bonhoeffer, antwoordt am. Smit. Hebben wij nog een Boodschap te brengen? We ervaren telkens dat God niet meer nodig is. Maar God hoeft ook geen oplossing te geven. God geeft verlossing, maar het is moeilijk om dit in enkele woorden uit te drukken. Het is daarom goed Heiligenlevens te lezen, omdat daarin naar voren komt hoe een mens steun kan hebben aan de Bijbel.
Praeses hoopt dat deze lezing aanleiding zal zijn tot nadere bestudering van Bonhoeffer’s geschriften. Hij dankt am. Smit voor zijn instructieve lezing.

Strafrecht (J. Bus)

Am. Bus begint met een kort overzicht te geven van de historie van het strafrecht. In vroeger tijden was er nog geen sprake van overheid, zodat straffen nog niet van hogerhand opgelegd konden worden. De kwade dingen blijven binnen de familie, waarbinnen de pater familias, die het recht over leven en dood bezit, de geschillen beslecht.
Hierna vindt men het beslechten van geschillen door de vete. Een onaangenaam rechtsmiddel dat dood en verderf zaait. Langzamerhand komt men via stambewind tot een beter georiënteerde overheid, die overtredingen met straffen sanctioneert. Wrede lijfstraffen, zoals oren en neus afsnijden doen hun intrede. De eeuw van het Rationalisme komt hier sterk tegen in opstand. Vooral Markies de Beccaria [Italiaan] ageerde hier in 1764 fel tegen. In Frankrijk vindt onder Napoleon de codificatie plaats, die in Nederland grotendeels overgenomen wordt.
Hierna licht am. Bus enige algemene theorieën toe uit de strafrechtswetenschap. O.a. bespreekt hij de theorieën van Kant en Hegel, die de straf verdedigden als sanctie op de zonde. Feuerbach wil echter straffen, opdat er niet meer gezondigd wordt. De combinatie van deze twee noemt men de verenigingstheorie.
Strafrecht is nodig voor de goede orde. Het materieel strafrecht wordt gevonden in het Wetboek van Strafrecht, het formele in het vorderingsrecht. Men kan alleen gestraft worden op in het Wetboek genoemde overtredingen. Verder moet men toerekeningsvatbaar zijn. Toerekenbaarheid is onvoorwaardelijk nodig voor het toekomen van straf. Overtredingen in dronkenschap begaan moeten geval voor geval behandeld worden.

Bespreking:
Am. Roosjen vraagt naar het verband tussen publiek recht en strafrecht.
Am. Bus: In het Germaans recht was strafrecht privaatrecht. Later kwam er een ontwikkeling naar instandhouding van normen en wetten (publiek recht)
Am. Westerbrink vindt dat er te veel gebruik wordt gemaakt van ontoerekenbaarheid.
Am. Bus: Niet te veel, een misdadiger is niet normaal.
Am. Smit: Elke misdadiger is abnormaal, maar hij heeft recht op het schuldig zijn.
Am. Roosjen: Is er een bepaalde ontwikkeling van het Oudhollands recht naar het nieuwe Franse?
Am. Bus: Die ontwikkeling is er, maar niet beschreven.
Am. Roosjen stelt voor lijfstraffen in te voeren in IXNAΘON. Lijfstraffen zouden een niet onnuttige functie vervullen ten opzichte van de jeugd.
Am. Westerbrink vraagt zich af of de doodstraf niet weer ingevoerd moet worden.
Am. Bus: Over de doodstraf is een hele avond te praten, maar men komt niet tot concrete conclusies.

Relativiteitstheorie (E. Tienkamp)

Am. Tienkamp begint met enkele opmerkingen, die ons in kennis moeten brengen met de onderhavige materie.
Einstein: Natuurwetten gelden altijd. Alles wat gebeurt kan worden teruggebracht tot electromagnetisme. 
Aristoteles vroeg zich af: waarom gebeurt iets? , terwijl men nu vraagt: hoe gebeurt het? Er is tegenwoordig de neiging om alles vast te leggen in formules.
Spreker gebruikt sprekende voorbeelden: een billiardbal die al naar gelang van waarneming met een bepaald zintuig; glad, rond, wit is. Schaakstukken op een schip veranderen van plaats (dit voorbeeld is van John Locke). Er is een relativiteit van de beweging; ten opzichte waarvan geschiedt het gebeurde?
Men vraagt zich dan af: is er iets dat echt stilstaat? Newton gaf hierop het antwoord: “Ja, ergens buiten de sterren; die rust is God.”
De lezing culmineert in het geval van de man op de trein. De trein rijdt met een snelheid gelijk aan de lichtsnelheid. De bliksem slaat in op twee plaatsen tegelijk in en wel op de spoorbaan voor en achter de trein. De man op de trein kan door middel van een spiegel beide inslagen zien, maar hij ziet er maar één, nl die voor hem. Het bliksemlicht achter de trein zal hem niet bereiken, tenminste als de trein niet langzamer gaat rijden en stopt. Gelijktijdigheid is dus relatief.
Hoe zit het heelal in elkaar? Is het oneindig? In het heelal werkt een gravitatiekracht, alle licht wordt afgebogen; ten gevolge daarvan is het heelal gekromd. De rechte lijn is niet meer de kortste afstand. Het heelal dijt uit; hierbij komt warmte vrij, die het heelal de warmtedood zal doen sterven.

Bespreking:
Am. Melis: Speelde Democritus met krijtjes?
Am. Smit voert het woord in de bespreking. Hij begint met een gezegde van Churchill: “Democratie is de slechtste regeringsvorm, maar ik ken geen betere.” Hij heeft waardering voor de lezing en voor het verband van democratie met de moderne wetenschappen. Deze achtergrond functioneert voor ons, aldus am. Smit. Hij vestigt de aandacht op het laatste punt: warmtedood. Als er een eind is, moet er ook een begin zijn. Hoe staat am. Tienkamp hier tegenover, kan hij er nog iets meer over zeggen?
Am. Roosjen: Ja, maar wat heeft dat met democratie te maken?
De praeses vraagt iets naders over de schepping, zoals die naar boven gekomen is.
Am. Melis meent dat het probleem zeer zeker algemeen gesteld kan worden.
Men moet er, zo zegt am. Smit, verwonderd tegenover staan, niet narekenen.
Praeses: Het gaat om zekerheden die we niet aan kunnen tasten.

 

Religieuze Projectie (E. v.d. Velde)

De Religieuze Projectie houdt zich bezig met de voorstellingen die de mens heeft van bovenaardse wezens. Voorstellingen van God zijn ideeën van ons.
Am. E.v.d. Velde zal het onderwerp in drie punten bespreken:     
   a) de geschiedenis van de problematiek,
   b) de huidige problematiek,
   c) de betekenis voor de Christen.
a)  Reeds Xenophanes wees er op dat, als ossen een voorstelling van God zouden maken, deze een os zou zijn. De God van de Ethiopiërs had een stompe neus en zwarte haren. De Goden zijn mensvormig. De materialistische filosoof Feuerbach poneerde de stelling: Elke theologie is anthropologie. Als de mens zegt: God is alwetend, dan bedoelt hij daarmee te zeggen dat de alwetendheid een eigenschap die de mens zich moet verwerven. Men dicht zijn god eigenschappen toe die men zelf zou willen bezitten. Ook Karl Marx dacht in deze boulevard. Freud beweerde: de mens wil zijn tekort overschrijden en komt zodoende met een god die almachtig is.
b) Te onzent zijn het Simon Vestdijk en Sierksma die zich met de onderhavige materie bezig hielden.
S. Vestdijk: “De toekomst der religie”. De christelijke religie (aldus zegt hij in zijn boek) zal verdwijnen. Een andere godsdienst zal daarvoor in de plaats komen, omdat de mens zonder godsdienst niet kan bestaan. De mens projecteert zichzelf in een wezen dat belangrijk voor hem is.
De calvinist staat in een dusdanige relatie tot God, dat zijn medemens in discrediet komt (Sierksma). De mens is een excentrisch wezen, het dier is centrisch. De mens kan buiten zichzelf gaan staan en alles overzien, kan zichzelf zien. De mens is labiel in zijn omgeving.
(Nietsche zei: de mens is het uit het lood geslagen dier). 
Iemand die zijn moeder liefheeft, maar die liefde niet beantwoord ziet, zal zijn liefde in een ander projecteren. Een bediende die zijn baas niet kan zetten, zal zich gaan inbeelden dat de baas op hem gepikeerd is [de pik op hem in heeft wordt waarschijnlijk bedoeld], omdat deze situatie voor de bediende veiliger is. De excentrische mens krijgt het besef dat er dingen zijn die hij niet kan vatten (fundamentele labiliteit), vooral het onaardse betreffende. Primitieven wier grondgebied wordt geteisterd door een zware storm, creëren een stormgod, waardoor het natuurgebeuren aanspreekbaar wordt. Door zijn excentriciteit komt de mens tot angst; hij gaat projecteren om van deze angst bevrijd te worden.
c)  ‘God is een fictie van de mens’ is de grote aanvechting van tegenwoordig. Maar het is zinloos, volgens am. v.d. Velde, om vanuit de projectietheorie het bestaan van God te betwijfelen of te willen verklaren. Kant verzamelde alle argumenten voor en tegen God. Hij concludeerde dat niet te bewijzen is dat God wel bestaat evenmin als te bewijzen is dat hij niet bestaat. Am. v.d. Velde lichtte toe aan de hand van enkele eerder genoemde filosofen, dat met dezelfde argumenten zowel het bewijs vóór als het bewijs tegen het bestaan van God geleverd kan worden.

Bespreking:
Am. Kleinlein vraagt of de drijfveer van religieuze projectie een drijfveer is tot een stabiel bestaan.
Am. v.d. Velde: Ja, om tot een beter bestaan te komen en uit afweer tegen het dreigende bestaan. Het is macht en almacht beide.
Am. Troelstra vraagt of het zinvol is een patroon van eigen geloofsleven gemaakt te hebben.
Am. v.d. Velde raadt aan zuiver de Bijbel te lezen, om een eigen patroon omtrent God te vermijden.
Am. van Zorge: Is de hemel niet een projectie van ons?
Am. v.d. Velde: Ja, maar in de hemel betekent: niet op de aarde.
Am. Roosjen veronderstelt dat we deze materie moeten kennen, om het atheïsme te bestrijden, wat am. v.d. Velde bevestigt.
Zondigen we door te projecteren niet tegen het zevende gebod, vraagt am. Kleinlein.
Inderdaad, zegt am. v.d. Velde, we moeten onbevangen tegenover het evangelie staan.